201003994/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Zeegse, gemeente Tynaarlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 11 maart 2010 in zaak
nr. 09/325 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college aan [partij] medegedeeld dat het niet bereid is mee te werken aan zijn verzoek om uitbreiding van het aantal standplaatsen en ontheffing voor het plaatsen van een trekkershut op het kampeerterrein Fien de la Mar aan de Heikant te Zeegse (hierna: het kampeerterrein).
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2010.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [partij] tegen het besluit van 7 oktober 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[partij] en het college hebben verweerschriften ingediend.
[partij] en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2011, waar [appellanten], het college, vertegenwoordigd door J.S. Huisman en
drs. E.D.F. de Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, en [partij] zijn verschenen.
2.1. Anders dan [partij] in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, hebben [appellanten], die wonen op een aan het kampeerterrein grenzend perceel, belang bij het instellen van hoger beroep. Hun belang is tegengesteld aan dat van [partij]. Nu het door [partij] ingestelde beroep ertoe heeft geleid dat het besluit van 14 april 2009 is vernietigd, zijn [appellanten] in een nadeligere positie komen te verkeren en dienen zij hoger beroep in te kunnen stellen tegen de uitspraak van de rechtbank.
2.2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Bij besluit van 18 september 2002 heeft het college krachtens artikel 8, eerste lid, van de per 1 januari 2008 vervallen Wet op de openluchtrecreatie aan [partij] een exploitatievergunning verleend voor het houden van maximaal twee toeristische standplaatsen en drie demontabele tenthuisjes op het kampeerterrein. Bij brief van 13 juli 2008 heeft [partij] het college verzocht om uitbreiding van deze exploitatievergunning naar tien standplaatsen en om ontheffing voor het plaatsen van een trekkershut op het kampeerterrein.
Ter zitting van de rechtbank heeft het college desgevraagd aangegeven dat het deze brief heeft opgevat als een verzoek tot herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zeegse". Aangezien de bevoegdheid tot afwijzing van dit verzoek ingevolge artikel 3.9, tweede lid, van de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening ligt bij de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad), had het college de brief van 13 juli 2008 ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten doorzenden naar de raad. Door zelf afwijzend te beslissen op dit verzoek, is het college buiten zijn bevoegdheid getreden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [partij] tegen het besluit van 14 april 2009 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Afdeling het bezwaar van [partij] tegen het besluit van 7 oktober 2008 gegrond verklaren, dit besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college dient de brief van 13 juli 2008 ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Awb door te zenden naar de raad.
2.4. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college opnieuw beslist op het door [partij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2008. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Dit wil zeggen dat van de zijde van [partij] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan zijn bezwaren niet is tegemoetgekomen.
Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is aan dit besluit de grondslag ontvallen. Het beroep van [partij] tegen dit besluit is gegrond. De Afdeling zal dit besluit eveneens vernietigen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 11 maart 2010 in zaak nr. 09/325;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 14 april 2009, kenmerk 09/864/B&P fysiek;
V. verklaart het bezwaar van [partij] tegen het besluit van 7 oktober 2008 gegrond;
VI. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 7 oktober 2008, kenmerk 08/5122/WOSROVEZ;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 14 april 2009;
VIII. verklaart het beroep van [partij] tegen het besluit van 29 juni 2010 gegrond;
IX. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 29 juni 2010, kenmerk 09/864/B&P Fysiek;
X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,11 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro en elf eurocent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo tot vergoeding van bij [partij] in verband met de behandeling van de beroepen tegen de besluiten van 14 april 2009 en 29 juni 2010 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 272,21 (zegge: tweehonderdtweeënzeventig euro en eenentwintig eurocent);
XII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;
XIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo aan [partij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011