ECLI:NL:RVS:2011:BP9552

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007618/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wijziging agrarische bestemming woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland, waarbij een verzoek tot wijziging van de agrarische bestemming van zijn woning is afgewezen. Het college had op 30 januari 2009 besloten om het verzoek van [appellant] tot wijziging van de bestemming van zijn woning op het perceel [locatie] te [plaats] in de bestemming woondoeleinden af te wijzen. Dit besluit werd door het college op 8 juli 2009 gehandhaafd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van [appellant]. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde op 23 juni 2010 het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde het besluit van 8 juli 2009, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 30 maart 2011 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte kennis had genomen van het beroep, omdat de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] gegrond. Het college had zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de woning van [appellant] niet voor bestemmingswijziging in aanmerking kwam. De Afdeling oordeelde dat het college het besluit van 8 juli 2009 in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had genomen, omdat het college niet had kunnen afwijken van het advies van de Stichting Agrarische beoordelingscommissie, die had geconcludeerd dat er geen volwaardig agrarisch glastuinbouwbedrijf op het perceel kon worden gerealiseerd.

De Afdeling heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, omdat aan de overige voorwaarden voor wijziging van de bestemming was voldaan. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met adviezen van deskundigen en de voorwaarden voor bestemmingswijzigingen.

Uitspraak

201007618/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juni 2010 in
zaak nr. 09/5564 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] tot wijziging van de agrarische bestemming van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] in de bestemming woondoeleinden.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 januari 2009 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juli 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, hoger beroep onderscheidenlijk beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 september 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, J.J. Kuilenburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Jansen en C. Menheer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2009 in zaak nr.
200901661/1/R3) is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd kennis te nemen van een beroep gericht tegen (een besluit op bezwaar inzake) een besluit tot weigering een wijzigingsplan vast te stellen als dat besluit op of na 1 juli 2008 is bekendgemaakt.
Het besluit op bezwaar is op 8 juli 2009 aan [appellant] verzonden. Dit betekent dat niet de rechtbank, maar de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd is kennis te nemen van het beroep. Nu de rechtbank desondanks kennis heeft genomen van het beroep, is het hoger beroep reeds daarom gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 8 juli 2009 behandelen.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Naaldwijk" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied, glastuinbouw (Ag)".
Ingevolge artikel 7, zesde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van de Procedurebepaling (artikel 23), het plan te wijzigen ten behoeve van de verandering van de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van het wonen, met inachtneming van het volgende:
1. vast dient te staan dat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is of wordt beëindigd en, mede gelet op de bedrijfseconomische, ruimtelijke dan wel milieuhygiënische omstandigheden, niet meer kan worden uitgeoefend, dan wel dat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is of wordt beëindigd in het kader van de reconstructieplannen oude glastuinbouwgebieden en schaalvergroting;
2. het aanwezige aantal woningen binnen het plangebied als totaal mag niet worden vergroot;
3. voor het overige is het bepaalde in de bestemming Woondoeleinden (W) van overeenkomstige toepassing.
2.3. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn woning krachtens artikel 7, zesde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften niet voor bestemmingswijziging in aanmerking komt. Daartoe voert hij aan dat de Stichting Agrarische beoordelingscommissie (hierna: de Stichting Abc) in haar advies van 14 juli 2008 heeft geconcludeerd dat op het perceel geen volwaardig en doelmatig agrarisch glastuinbouwbedrijf kan worden gerealiseerd. Voorts betoogt [appellant] dat zijn woning aan toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven, niet in de weg staat.
2.3.1. Niet in geschil is dat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd. De Stichting Abc heeft in haar advies, dat het college heeft overgenomen, overwogen dat de nog aanwezige oppervlakte van het perceel, gelet op de huidige ontwikkelingen in de glastuinbouw, te gering van omvang is voor een rendabel glastuinbouwbedrijf. Verder heeft de Stichting Abc overwogen dat de woning van [appellant] voor dit perceel geen agrarische functie kan vervullen nu op deze locatie geen volwaardig en doelmatig agrarisch glastuinbouwbedrijf kan worden gerealiseerd. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het geen gebruik kon maken van de aan hem toekomende wijzigingsbevoegdheid krachtens artikel 7, zesde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften omdat niet vaststaat dat de woning van [appellant] niet als agrarische bedrijfswoning voor andere bedrijven ter plaatse kan dienen en voorts dat niet is uitgesloten dat ter plaatse met niche-teelt een rendabel bedrijf kan worden geëxploiteerd. Gelet op de conclusie van de Stichting Abc heeft het college zonder nadere motivering niet van dit advies kunnen afwijken en niet kunnen volharden in zijn stelling dat ter plaatse een volwaardig en doelmatig agrarisch glastuinbouwbedrijf kan worden gerealiseerd, zodat het college het besluit van 8 juli 2009 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft genomen. Daar waar het college stelt dat de woning van [appellant] als agrarische bedrijfswoning voor andere bedrijven ter plaatse kan dienen, wat daar ook van zij, leidt dat niet tot een ander oordeel, nu in de redactie van artikel 7, zesde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften geen aanknopingspunten worden gevonden voor de conclusie dat voor de beoordeling of aan deze voorwaarde is voldaan eveneens de agrarische bedrijfsvoering van andere bedrijven in ogenschouw dient te worden genomen.
Het betoog slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 8 juli 2009 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
2.5. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan de overige in artikel 7, zesde lid, van de planvoorschriften genoemde voorwaarden, zodat het college bevoegd is de bestemming van de woning te wijzigen.
Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voert het college een beleid dat is neergelegd in het Raamplan woningen buitengebied, dat op 1 maart 2005 is vastgesteld door het college en waarmee de raad van de toenmalige gemeente Naaldwijk op 30 maart 2005 heeft ingestemd. In paragraaf 5.3.1 van het Raamplan zijn voorwaarden opgenomen waaronder het college wil meewerken aan de wijziging van de bestemming van een perceel waarop een af te splitsen agrarische bedrijfswoning is gelegen. De derde voorwaarde luidt dat de ligging van de af te splitsen agrarische woning niet in de weg staat aan toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (wegen, waterberging).
Daar waar [appellant] heeft betoogd dat het Raamplan niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat zijn verzoek om de agrarische bestemming van de woning te wijzigen dateert van vóór de vaststelling van het Raamplan en dat de woning sinds 1997 aan de agrarische bestemming is onttrokken, wordt overwogen dat het Raamplan tevens van toepassing is op aanvragen die reeds vóór de vaststelling van dat beleid bij de gemeente Westland bekend waren en verder dat voor de vraag aan welke regelgeving de aanvraag getoetst moet worden, bepalend is het moment waarop het college het besluit op de aanvraag heeft genomen.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat hij een gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat legalisering van de onttrekking van de woning aan de agrarische bestemming zou plaatsvinden en hij daarbij wijst op twee brieven van het college van 19 mei 2003 en 19 juni 2003, wordt overwogen dat uit die brieven niet blijkt dat het college een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan waardoor dit vertrouwen bij [appellant] in redelijkheid kon ontstaan.
Anders dan [appellant] heeft betoogd, is geen grond aanwezig voor het oordeel dat de ligging van de woning niet in de weg staat aan toekomstige reconstructie, zodat niet is voldaan aan alle voorwaarden van het Raamplan. Het college heeft in voldoende mate gemotiveerd dat het aannemelijk is dat de ontwikkelingen in de glastuinbouw verdere reconstructie van het gebied nodig zullen maken, waarbij de woning van [appellant], gelet op de ligging midden in het kassengebied, een belemmering kan vormen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de woning van [appellant] aan een doodlopende weg ligt die uitsluitend een functie heeft voor aanliggende glastuinbouwbedrijven en woningen en voorts dat het college heeft gemotiveerd dat de nabijgelegen sloot niet aan reconstructie in de weg staat.
Het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat de door [appellant] aangedragen gevallen geen gelijke gevallen betreffen.
In deze procedure is handhaving van het gebruik van de woning in strijd met de agrarische bestemming als zodanig niet aan de orde, zodat het betoog van [appellant] dat het college ten onrechte geen gedoogbesluit heeft genomen, wat daar van zij, geen bespreking behoeft. In dit verband heeft het college zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het huidige gebruik van de woning op grond van het overgangsrecht mag worden voortgezet totdat een nieuw bestemmingsplan van kracht is en reconstructie plaatsvindt.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is, heeft het college zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de agrarische bestemming van de woning op het perceel te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden".
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juni 2010 in zaak nr. 09/5564;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 8 juli 2009, kenmerk 09-0030538;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: vijftienhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
357-672.