ECLI:NL:RVS:2011:BP9550

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007566/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij strijdig gebruik van agrarisch perceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland ongegrond werd verklaard. Het college had op 21 januari 2008 een dwangsom opgelegd aan [appellant] voor het beëindigen van het gebruik van het perceel Maasdijk 81 te 's-Gravenzande voor detailhandel, omdat dit in strijd was met het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien het gebruik van het perceel voor detailhandel niet in overeenstemming was met de agrarische bestemming van het perceel.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 11 maart 2011, werd het standpunt van [appellant] dat er concreet zicht op legalisering bestond, niet ondersteund door voldoende bewijs. Het college had zich op het standpunt gesteld dat agrarisch gebruik van het perceel mogelijk was en dat er geen aanleiding was om de bestemming te wijzigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht geen concreet zicht op legalisering aanwezig achtte. De rechtbank had bovendien terecht overwogen dat het algemeen belang van handhaving zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij voortzetting van het strijdige gebruik.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de noodzaak voor handhaving van bestemmingsplannen en de bevoegdheid van het college om op te treden tegen illegaal gebruik van gronden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201007566/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juni 2010 in zaak nr. 08/6314 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2008 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel Maasdijk 81 te 's-Gravenzande voor detailhandel te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 18 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 januari 2008 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, ing. P.L.C. van Oers, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.M. Putter en J. de Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat de exploitatie van het op het perceel gevestigde tuincentrum Spa-Visie B.V., dat onder meer whirlpools, zwembaden en sauna's verkoopt, in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" op de gronden rustende bestemming "Agrarische doeleinden" met de subbestemming "Ak", zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen concreet zicht op legalisering bestond. Daartoe voert hij, onder verwijzing naar een rapport van 22 april 2009 van Adviesbureau VEK, aan dat agrarisch gebruik van het perceel niet goed mogelijk is en dat artikel 11, elfde lid, van de planvoorschriften de mogelijkheid biedt om de bestemming te wijzigen indien agrarisch gebruik van de grond niet goed meer mogelijk is.
2.2.1. Ingevolge artikel 11, elfde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan in die zin te wijzigen dat zij de bestemming geheel of gedeeltelijk mogen wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden" dan wel in een agrarische subbestemming te weten een tuincentrum, indien het aldaar gevestigde agrarisch bedrijf ter plaatse is opgeheven en vaststaat dat gebruik van de gronden voor zuiver agrarische doeleinden niet meer goed mogelijk is.
2.2.2. Het college is niet bereid alsnog gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de agrarische bestemming op het perceel te wijzigen. Het college heeft zich daarbij in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het mogelijk is de gronden op het perceel agrarisch te gebruiken, zodat niet aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het gemeentelijk beleid erop is gericht de glastuinbouw te behouden en waar mogelijk te versterken door middel van schaalvergroting, herstructurering en revitalisering van het bestaande glastuinbouwcomplex en om niet-agrarische ontwikkelingen uit het landbouwgebied te weren. In beginsel volstaat het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn wijzigingsbevoegdheid voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Een besluit tot weigering gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid is als zodanig in deze procedure immers niet aan de orde, zodat de beoordeling van de Afdeling ter zake zeer terughoudend is. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 januari 2010, zaak nr.
200904598/1/H1) dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel niet meer kan worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het door [appellant] ingebrachte rapport van 22 april 2009, dat ter zitting is besproken, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit de door hem bedoelde gesprekken met ambtenaren van de gemeente volgt evenmin dat de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Reeds op basis van zijn primaire standpunt heeft het college terecht geen concreet zich op legalisering aanwezig geacht. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt kan in de omstandigheid dat het college de begunstigingstermijn heeft opgeschort in verband met de financiële crisis, geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college hiervan diende af te zien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het algemeen belang tot handhaving zwaarder kon laten wegen dan het belang van [appellant] bij voortzetting van het strijdige gebruik van de gronden op het perceel.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
357-672.