201001509/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 4 februari 2010 in zaken nrs. 09/967, 09/966, 10/3 en 10/4 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen,
[appellant sub 2] en anderen
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college aan de stichting Stichting Jade ontheffing verleend voor de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen (lees: alleenstaande minderjarige vreemdelingen; hierna: amv's) op het perceel Broek 40 te Gieterveen.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen (hierna tezamen: [appellant] en anderen) daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2010, waar [appellant] en anderen, in persoon van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door T. Bruining, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen Stichting Jade, vertegenwoordigd door mr. H.R. Eising, advocaat te Assen. Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
Bij tussenuitspraak van 17 november 2010 in zaak nr.
201001509/1/T1/H1(hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 6 december 2010 heeft het college ontheffing verleend voor de opvang van maximaal 24 alleenstaande minderjarige vluchtelingen in het gedeelte van de groepsaccommodatie genaamd 'De Paardenstallen' op het perceel Broek 40 te Gieterveen, zoals aangegeven op de bijgevoegde tekeningen.
Bij brief van 3 januari 2011 hebben [appellant] en anderen hun zienswijze naar voren gebracht.
Desgevraagd heeft het college bij brief van 4 februari 2011 een reactie ingediend, waarop [appellant] en anderen bij brief van 14 februari 2011 hebben gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Bij tussenuitspraak van 17 november 2010 in zaak nr.
201001509/1/T1/H1heeft de Afdeling overwogen dat het college, door ontheffing te verlenen voor de opvang van amv's op het perceel Broek 40 te Gieterveen, in strijd met de vereiste zorgvuldigheid, zoals het ter zitting bij de Afdeling heeft erkend, een verderstrekkend besluit heeft genomen dan is beoogd. Het college is vervolgens opgedragen om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak uitdrukkelijk te vermelden waar de ontheffing voor wordt verleend, door het gedeelte van de op het perceel gelegen panden waarop de ontheffing ziet en het aantal amv's dat maximaal mag worden opgevangen, te duiden en het herstelde dan wel vervangende besluit aan de Afdeling toe te zenden. Daartoe wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2.2. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak bij besluit van 6 december 2010 krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening ontheffing verleend voor de opvang van maximaal 24 amv's in het gedeelte van de groepsaccommodatie genaamd 'De Paardenstallen' op het perceel Broek 40 te Gieterveen, zoals aangegeven op de bijgevoegde tekeningen.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat het college op de bij het besluit gevoegde tekening BA 01-01 het gehele pand aan Broek 40 heeft gemarkeerd, zodat nog steeds niet duidelijk is waar de ontheffing op ziet.
2.3.1. Dit betoog faalt. Op de bij het besluit gevoegde tekening BA 01-01 heeft het college het gehele pand, waaronder het gedeelte dat als groepsaccommodatie in gebruik is, weergegeven. Op de bij het besluit gevoegde tekeningen BA 01-06 en BA 01-07 is het gedeelte van het pand waarin de groepsaccommodatie is gelegen, weergegeven. Uit die tekeningen, in samenhang bezien, blijkt welk gedeelte van de groepsaccommodatie wordt aangeduid met 'De Schaapskooi' en welk gedeelte met 'De Paardenstallen'. Uit het besluit, bezien in samenhang met deze tekeningen, blijkt, anders dan [appellant] en andere betogen, dan ook voldoende duidelijk op welk gedeelte van het pand de ontheffing betrekking heeft.
2.4. [appellant] en anderen betogen, samengevat weergegeven, dat de verleende ontheffing ziet op de begane grond van het gedeelte van de groepsaccommodatie dat "De Paardenstallen" wordt genoemd en niet op de eerste verdieping van dat gedeelte. Zij wijzen erop dat op de eerste verdieping illegale verbouwingen ten behoeve van de huisvesting van personeel en opvang van amv's hebben plaatsgevonden.
2.4.1. Uit het besluit van 6 december 2010, bezien in samenhang met de daarbij gevoegde tekeningen, blijkt dat de ontheffing ziet op zowel de begane grond als op de eerste verdieping van het gedeelte van de groepsaccommodatie dat "De Paardenstallen" wordt genoemd.
2.4.2. Uit het dossier blijkt dat het college bij besluit van 3 augustus 2010 bouwvergunning heeft verleend voor de realisatie van twee slaapkamers en een badkamer op de eerste verdieping van het gedeelte van de groepsaccommodatie dat 'De Paardenstallen' wordt genoemd. Van illegale bouwwerkzaamheden, zoals [appellant] en anderen betogen, was ten tijde van het verlenen van de ontheffing bij besluit van 6 december 2010 dan ook geen sprake. Gelet hierop bestaat, anders dan [appellant] en anderen betogen, geen aanleiding voor het oordeel dat de bij besluit van 6 december 2010 verleende ontheffing niet mede ziet op de eerste verdieping van het gedeelte van de groepsaccommodatie dat 'De Paardenstallen' wordt genoemd. Het betoog faalt.
2.5. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de hoger beroepen gegrond. De aangevallen uitspraak en het besluit van 26 november 2009 dienen te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 6 december 2010 is ongegrond.
2.6. Van proceskosten van de zijde van [appellant sub 2] en anderen die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] en anderen te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 februari 2010 in zaken nrs. 09/967, 09/966, 10/3 en 10/4, voor zover daarbij de beroepen ongegrond zijn verklaard;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze van 26 november 2009, kenmerk U2009008119;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze van
6 december 2010, kenmerk, U2010008327, ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze aan [appellant sub 1] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze aan [appellant sub 2] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011