ECLI:NL:RVS:2011:BP9534

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012262/1/H1 en 201012262/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bewoning dienstwoning op straffe van dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn op 2 december 2009 een besluit genomen waarin [appellant] werd gelast de bewoning van de dienstwoning op het perceel [locatie] te [plaats] te beëindigen, op straffe van een dwangsom. De termijn voor beëindiging was gesteld op uiterlijk 1 februari 2010. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 5 juli 2010 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard, zij het met aanpassing van de begunstigingstermijn. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen, die op 5 november 2010 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 maart 2011 behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, als vertegenwoordigers van het college aanwezig. De voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel was voor een onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak, en dat het gebruik van de dienstwoning als burgerwoning in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Hoog Soeren". De voorzitter heeft vastgesteld dat het college handhavend kon optreden en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond.

De voorzitter heeft de argumenten van [appellant] dat het college onterecht handhavend heeft opgetreden en dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, verworpen. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat het handhavend optreden niet onevenredig was en dat het college zijn bevoegdheid niet voor een ander doel had aangewend. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201012262/1/H1 en 201012262/2/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) van 5 november 2010 in zaak nrs. 10/1418 en 10/1407 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn
(hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2009 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de bewoning van de dienstwoning op het perceel [locatie] te [plaats] zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 februari 2010, te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, zij het onder aanpassing van de begunstigingstermijn, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 januari 2011. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Hotel Oranjeoord Hoog Soeren B.V. (hierna: Hotel Oranjeoord) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.P.Ph.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat het gebruik van de dienstwoning als burgerwoning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoog Soeren" (hierna: het bestemmingsplan), zodat het college daartegen handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen kan optreden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet zicht op legalisatie in evenbedoelde zin bestaat, omdat het college gehouden was met toepassing van de zogenoemde toverformule vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het van de woning gemaakte gebruik, nu zinvol gebruik van de woning overeenkomstig het bestemmingsplan objectief gezien niet meer mogelijk is.
2.4.1. Dit is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat dat niet reeds bij de rechtbank kon gebeuren, kan het betoog, wat daar verder van zij, reeds hierom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college, gelet op de betrokken belangen, in dit geval van handhavend optreden had moeten afzien en voorts het college, door het handhavingsbesluit te baseren op het economische belang van Hotel Oranjeoord, zijn bevoegdheid heeft aangewend voor een ander doel dan dat waartoe hem die bevoegdheid is toegekend.
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft in hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college in verband daarmee daartoe in dit geval niet had mogen overgaan. Dat [appellant] daardoor genoodzaakt is om elders woonruimte te zoeken, is een bedoeld gevolg van het handhavend optreden tegen de overtreding en daarom geen grond voor dat oordeel.
Voor het oordeel dat het college zijn bevoegdheid handhavend op te treden in dit geval heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor hem deze is verleend, heeft de voorzieningenrechter in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden. Niet het economische belang van Hotel Oranjeoord was de grondslag voor het handhavend optreden, maar de bewoning in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
2.6. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de voorzieningenrechter voorts in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. De door [appellant] in dat verband gestelde gevallen komen niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college in verband daarmee van handhavend optreden moest afzien. Ten aanzien van de woning bij Hotel Keizerskroon heeft het college onweersproken gesteld dat deze reeds in het vorige bestemmingsplan als burgerwoning was bestemd. Voor zover vergelijkbare gevallen zouden worden aangetroffen, zal het college, naar het te kennen heeft gegeven, daartegen handhavend optreden.
Het betoog faalt.
2.7. De voorzieningenrechter heeft [appellant] terecht evenmin gevolgd in het betoog dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. [appellant] heeft de stelling van het college dat een wethouder niet zelfstandig een begunstigingstermijn kan verlengen ook in hoger beroep niet weersproken. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de wethouder de verwachting heeft gewekt dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd, was het college daardoor niet gebonden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011
392.