ECLI:NL:RVS:2011:BP9533

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101313/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan voor appartementencomplex aan de Beringstraat in Amersfoort

Op 16 november 2010 heeft de raad van de gemeente Amersfoort het bestemmingsplan "Kruiskamp, Beringstraat 5" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen op 26 januari 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij ook verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 15 maart 2011 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoeker als de raad vertegenwoordigd waren. De voorzitter oordeelde dat het verzoek gericht was tegen de bouw van een appartementencomplex met 23 woningen, en dat de verzoekers onomkeerbare gevolgen wilden voorkomen. Ze voerden aan dat de procedure onzorgvuldig was en dat de bouw zou leiden tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat.

De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Hij constateerde dat de voor de bouw benodigde vergunningen snel verleend zouden worden, wat een spoedeisend belang voor het verzoek rechtvaardigde. De voorzitter concludeerde dat de inspraakmogelijkheden in de bestemmingsplanprocedure niet onrechtmatig waren, en dat de gevolgen van de bouw voor zonlicht, uitzicht en privacy niet zodanig waren dat de raad daar doorslaggevend gewicht aan had moeten toekennen.

De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de argumenten van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren. Hij concludeerde dat de bouw van het appartementencomplex niet zou leiden tot een onevenredige verslechtering van de verkeersveiligheid en dat de betrokken belangen in overweging genomen, het verzoek niet kon worden toegewezen. De beslissing werd op 23 maart 2011 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201101313/2/R2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kruiskamp, Beringstraat 5" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2011.
Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2011, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2011, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.E. Eissens-Eigenhuis, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek is gericht tegen het plan, voor zover dat de bouw mogelijk maakt van een appartementencomplex met 23 woningen aan de Beringstraat in Amersfoort. [verzoeker] en anderen beogen met het verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Zij voeren aan dat bij de voorbereiding van het plan ten onrechte het zogenoemde "Model 1", zoals omschreven in de gemeentelijke notitie "Rol van de raad in RO-procedures" is gevolgd, waarbij de rol van de raad beperkt is en mogelijkheden voor inspraak door belanghebbenden ontbreken. Daarnaast is deze procedure volgens hen onzorgvuldig toegepast. Verder voeren zij aan dat de bouw van het complex zal leiden tot een onevenredige verslechtering van hun woon- en leefklimaat door toename van schaduwwerking en aantasting van uitzicht en privacy. Zij vrezen voorts belemmering van het gebruik van het aangrenzende schoolplein doordat de toekomstige bewoners bezwaren zouden kunnen hebben tegen het geluid van spelende kinderen. Daarbij wijzen zij erop dat de afstand tussen de westkant van het complex, waar balkons en terrassen zijn voorzien, en het schoolplein ongeveer een meter bedraagt, terwijl op grond van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" een afstand van 30 m zou moeten worden aangehouden.
[verzoeker] en anderen achten verder een gebouw van vier woonlagen op deze plaats stedenbouwkundig en architectonisch niet aanvaardbaar. Daarnaast zal de komst van het complex naar hun mening leiden tot aantasting van het groene profiel van de straat en tot onveilige verkeerssituaties. Zij betogen dat ten onrechte is uitgegaan van een parkeernorm van 1,4 auto's per te bouwen woning. Zij achten het verder, gezien de voorgestelde verkoopprijzen van tussen de 150.000 en 200.000 euro, onwaarschijnlijk dat de appartementen daadwerkelijk door starters zullen worden betrokken. Ten slotte wijzen zij op het ontbreken van planschadeonderzoek en op afwijkingen die volgens hen bestaan tussen het bestemmingsplan en het bouwplan voor het complex.
2.3. Ter zitting is gebleken dat de voor de bouw benodigde omgevingsvergunningen na inwerkingtreding van het plan op korte termijn zullen worden verleend en dat spoedig daarna met de bouw zal worden begonnen. Gelet daarop acht de voorzitter een voldoende spoedeisend belang aanwezig.
2.4. Ten aanzien van de gevolgde procedure overweegt de voorzitter dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Onregelmatigheden betreffende het bieden van inspraakmogelijkheden, zo die zich in dit geval al hebben voorgedaan, hebben daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.5. Te verwachten valt dat de bouw van het appartementencomplex zal leiden tot enige vermindering van inval van zonlicht, uitzicht en privacy bij de omliggende woningen. De voorzitter ziet echter voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze vermindering zodanig zal zijn dat de raad daaraan doorslaggevend gewicht heeft moeten toekennen. Daarbij betrekt hij de uitkomst van de uitgevoerde bezonningsstudies alsmede de afstand tussen de omliggende woningen en het bouwvlak, die volgens de verbeelding ten minste achttien meter bedraagt, de maximaal toegestane bouwhoogte van vijftien meter en de getrapte opbouw van de gevel van het complex aan de noordzijde, waar de afstand tot de omliggende woningen het kleinst is.
2.6. Ten aanzien van de afstand tot het schoolplein heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat afwijking van de door de VNG aanbevolen afstand van 30 m in dit geval gerechtvaardigd is, omdat uit onderzoek van Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs b.v. blijkt dat aan de geldende geluidswaarden kan worden voldaan door toepassing van geluiddempende voorzieningen. Deze bevindingen zijn niet gemotiveerd bestreden. Nu verder in artikel 3.4, onder a, van de planregels is bepaald dat balkons en terrassen aan de westzijde, waar de afstand tot het schoolplein het kleinst is, dienen te zijn voorzien van maatregelen die bewerkstelligen dat de toegestane grenswaarden van 45 respectievelijk 47 dB niet worden overschreden, is de afwijking van de in de brochure opgenomen afstand van 30 m naar voorlopig oordeel van de voorzitter in dit geval voldoende onderbouwd.
2.7. Ter zitting is gebleken dat de Parkeernota 2009, die een norm bevat van 1,7 auto's per woning, van kracht is geworden op 1 januari 2009, toen het bouwplan voor het appartementencomplex al was opgesteld. In overleg met de initiatiefnemer heeft het gemeentebestuur ervoor gekozen niet de voorheen geldende norm van 1,1 auto's per woning aan te houden, maar een norm te hanteren van 1,4 auto's per woning, mede gelet op het algemeen belang van voldoende openbare parkeergelegenheid. De voorzitter acht dit voorshands niet onjuist.
Aangaande de verkeersveiligheid is ter zitting gebleken dat de uitrit van de parkeergarage onder het gebouw ten opzichte van een eerder ontwerp zo is aangepast dat auto's die uit de garage de Beringstraat willen oprijden volledig horizontaal staan op het moment dat zij de garage verlaten. Mede gezien het beperkte aantal parkeerplaatsen in de garage en de afstand tussen de uitrit en het trottoir is op dit punt geen sprake van een onevenredige verslechtering van de verkeersveiligheid. Ook overigens ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat de toename van het verkeer als gevolg van de bouw van het appartementencomplex zodanig zal zijn dat de verkeerssituatie onevenredig zal verslechteren.
2.8. Hetgeen in zoverre is aangevoerd geeft de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemzaak niet in stand zal kunnen blijven. Hetgeen overigens door [verzoeker] en anderen is aangevoerd leidt evenmin tot die verwachting. Gelet hierop, en de betrokken belangen in aanmerking genomen, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011
568.