ECLI:NL:RVS:2011:BP9303

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101576/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • I.S. Vreken
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk verklaard wegens intrekking op misverstand

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 maart 2011 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling had op 24 januari 2011 hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister van Justitie. Op dezelfde dag trok hij dit hoger beroep echter weer in. Later, op 31 januari 2011, heeft de gemachtigde van de vreemdeling medegedeeld dat deze intrekking op een misverstand berustte, omdat de informatie die aan de intrekking ten grondslag lag, betrekking had op een andere persoon. De Raad van State oordeelde dat deze omstandigheid aan de vreemdeling toe te rekenen was en dat er geen sprake was van dwaling. Hierdoor kon de intrekking niet ongedaan worden gemaakt.

De Raad overwoog verder dat, voor zover de brief van 31 januari 2011 als een nieuw hoger beroep moest worden aangemerkt, dit niet tijdig was ingesteld. De termijn voor het indienen van hoger beroep was volgens artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 op 24 januari 2011 geëindigd. De vreemdeling had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wezen dat hij niet in verzuim was geweest. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de Raad van State de beslissing bevestigde dat het hoger beroep niet ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

201101576/1/V2.
Datum uitspraak: 18 maart 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 27 december 2010 in zaak nr. 10/26570 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 27 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief van 24 januari 2011 hoger beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum heeft de vreemdeling dat hoger beroep ingetrokken.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 januari 2011, heeft de vreemdeling medegedeeld dat de intrekking op een misverstand berust en verzocht zijn hoger beroep alsnog te behandelen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juli 2005 in zaak nr. 200500165/1; www.raadvanstate.nl), kan een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waar hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het beroep in te trekken.
2.1.1. In de brief van 31 januari 2011 heeft de gemachtigde van de vreemdeling medegedeeld dat de intrekking van het op 24 januari 2011 ingestelde hoger beroep op een misverstand berust, nu bij het nemen van de beslissing daartoe niet is onderkend dat de informatie die aan die beslissing ten grondslag lag, betrekking had op een andere persoon dan de vreemdeling.
Deze omstandigheid is aan de vreemdeling toe te rekenen en levert derhalve geen situatie van dwaling, als hiervoor bedoeld, op. Hieruit volgt dat de intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt.
2.2. Voor zover de brief van 31 januari 2011 moet worden aangemerkt als een nieuw hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 december 2010, geldt dat het niet tijdig is ingesteld, nu ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de termijn daarvoor op 24 januari 2011 is geëindigd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vreken
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011
434.
Verzonden: 18 maart 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser