ECLI:NL:RVS:2011:BP9301

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007245/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • C.J. Borman
  • I.W.M.J. Bossmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die op 1 juli 2010 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie op 9 december 2009 was afgewezen. De vreemdeling verzocht per fax op 6 april 2010 om uitstel van de zitting die op 11 mei 2010 gepland stond, omdat hij verhinderd was. De rechtbank had de vreemdeling uitgenodigd om op de zitting aanwezig te zijn, maar verzuimde om het verzoek om uitstel in te willigen, ondanks dat dit tijdig was ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank in strijd met de procesregeling had gehandeld door de zaak zonder het verzoek om uitstel te behandelen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was. De rechtbank had de vreemdeling ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om zijn beroep ter zitting nader toe te lichten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld, waarbij de rechtbank moest beslissen over de vergoeding van deze kosten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2011.

Uitspraak

201007245/1/V2.
Datum uitspraak: 17 maart 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 1 juli 2010 in zaak nr. 10/471 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op 11 mei 2010 ter zitting heeft behandeld, nu hij per brief van 6 april 2010 heeft verzocht om uitstel van de zitting wegens verhindering.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
Volgens artikel 16, vijfde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2008 (hierna: de procesregeling) stelt de rechtbank, tenzij de datum van behandeling al na overleg met partijen is bepaald, met vermelding hiervan in de uitnodiging of oproeping, partijen bij de eerste uitnodiging of oproeping voor de zitting in de gelegenheid gedurende één week na verzending van die uitnodiging of oproeping wegens verhindering om een andere datum te verzoeken, onder vermelding van verhinderdata in de periode van zes weken na de geagendeerde zittingsdatum. In dat geval willigt de rechtbank een verzoek om verdaging steeds in.
2.1.2. Bij brief van 2 april 2010 heeft de rechtbank de vreemdeling uitgenodigd om bij de behandeling van zijn beroep op 11 mei 2010 aanwezig te zijn en te kennen gegeven dat met een eerste verzoek om uitstel dat binnen één week schriftelijk wordt ingediend onder vermelding van de verhinderdata, wordt ingestemd. Bij faxbericht van 6 april 2010 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de rechtbank meegedeeld dat hij op 11 mei 2010 is verhinderd, zijn verhinderdagen te kennen gegeven en verzocht een zittingstijd van tevoren te overleggen en daarbij vermeld dat zijn verhindering het beroep betreft van de vreemdeling, onder vermelding van diens personalia. Dit faxbericht is volgens de door de vreemdeling overgelegde kopie van het faxbericht op 6 april 2010 om 11.38 uur met goed resultaat verzonden naar het op de uitnodiging vermelde faxnummer. In de door de vreemdeling bij de nadere stukken overgelegde brief van de rechtbank van 9 februari 2011 deelt de rechtbank mee op 6 april 2010 inderdaad een faxbericht van de vreemdeling te hebben ontvangen, maar dat de inhoud van dit faxbericht niet kan worden achterhaald en dat dat faxbericht geruime tijd na het tijdstip van verzending is ontvangen. In de nadere stukken stelt de vreemdeling in reactie op deze mededeling dat de geruime tijd tussen het tijdstip van verzending en dat van ontvangst is gelegen in de omstandigheid dat zijn faxapparaat nog was ingesteld op wintertijd, terwijl de zomertijd reeds was ingegaan. Gelet op het feit dat uit de door de rechtbank aan de vreemdeling overgelegde activiteitenoverzichten van haar faxapparaat blijkt dat het tijdstip van ontvangst van het faxbericht strookt met de verklaring van de vreemdeling dat zijn faxapparaat op wintertijd is ingesteld, dient te worden aangenomen dat het faxbericht van 6 april 2010 daadwerkelijk door de rechtbank is ontvangen.
2.1.3. Het faxbericht van de gemachtigde van de vreemdeling van 6 april 2010 dient, ook al is daarbij niet uitdrukkelijk verzocht om een andere datum, gezien de bewoordingen daarvan en de daarbij verstrekte gegevens te worden aangemerkt als een verzoek om uitstel als bedoeld in de door de rechtbank bij brief van 2 april 2010 verzonden uitnodiging. Door uitspraak te doen zonder dit verzoek in te willigen, terwijl het tijdig was ingediend, heeft de rechtbank in strijd met het bepaalde in de procesregeling gehandeld. De vreemdeling is derhalve ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om zijn beroep ter zitting bij de rechtbank nader toe te lichten. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 1 juli 2010 in zaak nr. 10/471;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2011
314-638.
Verzonden: 17 maart 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser