201101836/1/V3.
Datum uitspraak: 17 maart 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 31 januari 2011 in zaak nr. 11/1544 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie en Asiel.
Bij besluit van 13 januari 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 januari 2011, verzonden op 1 februari 2011, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 februari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2011, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. Gunster, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2.1. In de uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201011149/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, overwogen dat de minister nog steeds regelmatig en intensief contact met de Chinese autoriteiten onderhoudt teneinde hen te bewegen om op meer regelmatige basis over te gaan tot afgifte van laissez passer en hij afdoende heeft gemotiveerd waardoor de behandeling van de sinds 2010 ingediende laissez passer aanvragen van ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen wordt bemoeilijkt. Onder die omstandigheden en in aanmerking genomen dat het merendeel van de destijds ingediende acht laissez passer aanvragen van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen nog vrij recent was, zag de Afdeling geen grond voor het oordeel dat, zoals de rechtbank had overwogen, het zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn was komen te ontbreken.
2.2. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldoende zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank heeft daartoe volgens de vreemdeling ten onrechte overwogen dat er vooralsnog geen grond is om aan te nemen dat de Chinese autoriteiten niet tot afgifte van een laissez passer zullen overgaan. De rechtbank heeft miskend dat, gelet op de uitspraken van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2011 in zaak nr. 11/355, en nevenzittingsplaats Rotterdam van 9 december 2010 in zaak nr. 10/40043 (LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BO7688" target="_blank">BO7688</a>), voormelde uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011 inmiddels is achterhaald nu sinds juni 2010 geen laissez passer meer zijn verstrekt door de Chinese autoriteiten en de minister nog steeds niet met feiten naar voren is gekomen die tot de conclusie kunnen leiden dat die autoriteiten sindsdien ook maar één laissez passer aanvraag inhoudelijk hebben beoordeeld. Hoewel de minister stelt dat er intensieve contacten zijn met de Chinese autoriteiten zijn er onvoldoende aanwijzingen dat dit ertoe zal leiden dat in de toekomst laissez passer zullen worden afgegeven, aldus de vreemdeling.
2.2.1. De minister heeft ter zitting van de Afdeling aangevoerd dat het zogeheten bewaringsdossier China met enig recht als "zorgenkindje" kan worden aangemerkt en dat op enig moment, bij uitblijven van nieuwe toezeggingen zijdens de Chinese autoriteiten, zogezegd het doek zal vallen. De minister heeft nog enig respijt gevraagd en acht daarvoor rechtvaardiging te vinden in de contacten die plaatsvinden met die autoriteiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat na het ambtelijk overleg op 11 november 2010 de goede verstandhouding met de Chinese autoriteiten is gecontinueerd en dat hij binnen afzienbare tijd met de Chinese ambassadeur, de hoogste Chinese vertegenwoordiger hier te lande, een onderhoud heeft waarin het op meer geregelde basis overgaan tot afgifte van laissez passer aan de orde zal komen. Dit onderhoud stond in eerste instantie geagendeerd voor eind februari 2011 maar heeft toen geen doorgang kunnen vinden. Desgevraagd heeft de minister verklaard dat het onderhoud in maart 2011 alsnog zal plaatsvinden.
Voorts heeft de minister betoogd dat niet uit het oog mag worden verloren dat de afgifte van laissez passer in zijn algemeenheid mede afhankelijk zal zijn van de mate van medewerking van de in bewaring gestelde vreemdeling. Van de acht gedocumenteerde Chinese vreemdelingen die in bewaring waren gesteld, zijn inmiddels zes in vrijheid gesteld. Eén van de twee overige gedocumenteerde vreemdelingen is op 2 november 2010 in bewaring gesteld en de andere op 15 oktober 2010. Aan de hand van gemaakte afspraken wordt over laissez passer aanvragen bij de Chinese autoriteiten schriftelijk gerappelleerd in die zin, dat de minister bij die autoriteiten onder de aandacht brengt dat die aanvragen nog lopen. Over de inhoud van de gemaakte afspraken kan hij geen mededelingen doen, aldus de minister.
2.2.2. Het laatste contact met de Chinese autoriteiten heeft op 11 november 2010 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is ambtelijk overleg gevoerd met (een) vertegenwoordiger(s) van de Chinese ambassade waarbij is gesproken over het algemene verloop van het laissez passer proces en lopende aanvragen om een laissez passer onder de aandacht van de Chinese autoriteiten zijn gebracht. De inspanningen die sindsdien zijn verricht teneinde de Chinese autoriteiten te bewegen op meer geregelde basis over te gaan tot afgifte van laissez passer, hebben erin geresulteerd dat de minister eind februari 2011 persoonlijk een onderhoud zou hebben met de Chinese ambassadeur hier te lande zelf, waarin de afgifte van laissez passer aan de orde zou worden gesteld. Weliswaar heeft dit onderhoud geen doorgang kunnen vinden maar dit onderhoud zal in maart 2011 alsnog plaatsvinden. In afwachting van de uitkomst van dit onderhoud en in aanmerking genomen dat twee laissez passer aanvragen van gedocumenteerde Chinese vreemdelingen nog in behandeling zijn bij de Chinese autoriteiten en de minister ook daarover heeft gerappelleerd, bestaat thans geen grond voor het oordeel dat geen sprake meer is van een redelijk zicht op uitzetting naar China. In het licht hiervan heeft de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2011 in zaak nr. 11/355 niet die betekenis die de vreemdeling daaraan gehecht wil zien. Ook de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam in zaak nr. 10/40043 heeft die betekenis niet, reeds omdat het beroep in die zaak ter zitting van 8 december 2010 is behandeld en de Afdeling op dezelfde dag het hoger beroep in zaak nr. 201011149/1/V3, dat heeft geleid tot de onder 2.1. vermelde uitspraak van 19 januari 2011, ter zitting heeft behandeld.
Bij deze stand van zaken staat niet vast dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Voor zover de vreemdeling onvoldoende meewerkt aan het onderzoek, komen de vertraging van het onderzoek en de verlenging van de duur van de bewaring in zoverre voor haar rekening en risico. Voorts heeft de vreemdeling geen, haar persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de minister het op voorhand uitgesloten heeft moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument zal leiden.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het geringe aantal laissez passer dat door de Chinese autoriteiten is verstrekt, onvoldoende is om te oordelen dat thans geen sprake is van een redelijk zicht op uitzetting. De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2011
395.
Verzonden: 17 maart 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,