201007654/1/M2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
verweerder.
Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het college het verzoek van onder meer [appellant] om toepassing van handhavingsmiddelen ten aanzien van de mengvoederfabriek aan de Molenweg 10 te Voorthuizen afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het college het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2010 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 september 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door E. van den Akker, werkzaam bij de gemeente Barneveld, is verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.6, eerste lid van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte het verzoek om handhaving wat betreft de illegale bebouwing en opslag van goederen op het terrein van de inrichting en de door hem ondervonden geluidhinder, stofhinder, geurhinder en verkeershinder heeft afgewezen. Volgens [appellant] heeft het college ten onrechte niet onderzocht of de voor de inrichting geldende voorschriften worden overschreden.
2.2.1. Voor de inrichting aan de Molenweg 10 zijn, voor zover hier van belang, bij besluiten van 11 april 1969, 11 maart 1981, 3 maart 1983, 7 oktober 1987 en 17 januari 1996, vergunningen krachtens de Hinderwet verleend.
2.2.2. Het college heeft in het bestreden besluit naar voren gebracht dat uit onderzoek is gebleken dat de inrichting soms stofoverlast, geuroverlast, geluidoverlast en parkeeroverlast veroorzaakt. Volgens het college is handhaving ten aanzien van deze aspecten niet zinvol, omdat de aan de voor de inrichting geldende vergunningen verbonden voorschriften die betrekking hebben op genoemde aspecten onvoldoende concreet zijn en verouderd.
2.2.3. Aan de voor de inrichting geldende vergunningen zijn voorschriften verbonden waarin normen zijn opgenomen die betrekking hebben op de door [appellant] genoemde aspecten. Het college heeft ter zitting bevestigd dat het niet heeft onderzocht of deze voorschriften worden overtreden. Ten gevolge hiervan staat niet vast of de desbetreffende voorschriften al dan niet worden overtreden. Het bestreden besluit is, gelet hierop in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zorgvuldig voorbereid.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 juni 2010 dient wegens strijd met 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld van 30 juni 2010, kenmerk 467503;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Barneveld aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011