201003376/1/R2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Natuur en Milieu Aalten, gevestigd te Aalten,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.
Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan 'Woonzorgcentrum Hoge Veld' vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door B.A. Krajenbrink-ter Horst, vergezeld door W.M. Versluis en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting zorgcombinatie Marga Klompé, vertegenwoordigd door ir. G.J.A. van Vliet, verschenen.
2.1. De raad betwist dat de stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.2. Op grond van haar statuten heeft de stichting tot doel de bescherming en verbetering van natuur, landschap en milieu in de gemeente Aalten en omstreken. De stichting komt blijkens het beroepschrift onder meer op tegen het verdwijnen van groen en tegen de komst van meer bebouwing in Aalten, hetgeen met het plan mogelijk wordt gemaakt. Nu voorts niet in geschil is dat de stichting feitelijke werkzaamheden verricht, heeft de stichting een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang en is dan ook belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
2.2. De stichting en [appellant sub 2] voeren allereerst als procedureel bezwaar aan dat er onvoldoende inspraakmogelijkheden geboden zijn en dat er onvolledige informatie verstrekt is door de raad. Zij voeren verder aan dat de raad het bestemmingsplan niet gewijzigd heeft mogen vaststellen zonder het plan opnieuw ter inzage te leggen. De stichting voert voorts aan dat de raad het besluit niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft genomen.
2.2.1. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het mogelijk schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het verstrekken van onvoldoende of incorrecte informatie, wat daar ook van zij, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, kan de rechtmatigheid van het plan evenmin raken. Voor zover het de informatieverstrekking betreft nadat het ontwerp ter inzage is gelegd, is niet aannemelijk gemaakt dat deze onvoldoende of onjuist zou zijn geweest. Voorts kent afdeling 3.4 van de Awb, noch de Wro de verplichting om de indieners van zienswijzen te horen. Het betoog faalt derhalve.
2.2.2. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bestemming van de gronden met daarop het voorziene zorgcentrum niet is gewijzigd, en dat de raad beoogd heeft tegemoet te komen aan de zorgen van de indieners van de zienswijzen over het verlies van een speelveld.
2.2.3. Uit artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro noch uit enige andere bepaling kan worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Het door de stichting op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.3. Het plan beoogt te voorzien in de bouw van een woon-zorgcentrum, bestaande uit groepswoningen en zorgappartementen, op een perceel tussen de Frankenstraat en het Hoge Veld in Aalten.
2.4. De stichting en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de met het plan voorziene bouw van een zorgcentrum. Zij voeren hiertoe aan dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogten niet passen in de omgeving van het plangebied. [appellant sub 2] vreest bovendien voor een aantasting van zijn privacy en verminderde lichtinval in zijn woning.
Voorts betogen de stichting en [appellant sub 2] dat het speelveld aan het Hoge Veld ten onrechte niet wordt gehandhaafd. Zij voeren tevens aan dat bij het bestemmingsplan ten onrechte financiële belangen van de gemeente de doorslag hebben gegeven. Daarbij wijzen zij op een gesloten overeenkomst inzake grondruil. De stichting en [appellant sub 2] betogen verder dat de raad had moeten kiezen voor een integrale benadering van het plangebied en de naastgelegen gronden. De stichting wijst er tevens op dat de plantoelichting niet overeenkomt met de verbeelding.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan opgenomen maximale bouwhoogten passen in de omgeving van het plangebied. Daarnaast brengt de raad naar voren dat het bestemmingsplan voorziet in een bestemming "Groen", opdat een nieuw speelveld gerealiseerd kan worden. De overeenkomst die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan dient onder meer om de uitvoerbaarheid van het plan te garanderen. Hij stelt zich verder op het standpunt dat alhoewel er nog geen volledige duidelijkheid is over de gronden naast het plangebied, dit er niet aan in de weg staat dat het onderhavige bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Aangezien de voormalige Frankenschool een herkenbaar gebouw is, is in de plantoelichting hiernaar verwezen om de locatie aan te duiden. Met deze verwijzing is niet een begrenzing van het plangebied beoogd, aldus de raad.
2.6. Uit de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" op de verbeelding volgt dat voor het gebouw drie verschillende bouwhoogten zijn toegestaan, namelijk 11 meter voor twee bouwblokken, en 7,5 en 14 meter voor de andere twee bouwblokken. Deze variatie in hoogten leidt er volgens de raad toe dat het zelfstandige karakter van de woongroepen in het zorgcentrum benadrukt wordt. Anders dan de stichting en [appellant sub 2] betogen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan geboden bouwmogelijkheden passen binnen de omgeving van het plangebied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bebouwingshoogte voor één bouwblok met 2,5 meter en voor de andere drie blokken met 3 meter is verlaagd naar aanleiding van de zienswijzen, en dat de raad erop heeft gewezen dat het gebouw op het perceel naast het plangebied een bouwhoogte van ongeveer 25 meter heeft. De stelling van de stichting en [appellant sub 2] dat niet zeker is of dit naastgelegen gebouw zal blijven staan doet hieraan niet af.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat het voorziene gebouw zal leiden tot een aantasting van zijn privacy en een vermindering van de lichtinval in zijn woning, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot ernstige aantasting van de leefomgeving van de omwonenden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de verbeelding volgt dat bebouwing met een maximale bouwhoogte van 7,5 meter direct tegenover de woning van [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 15 meter is toegestaan, en bebouwing met een maximale bouwhoogte van 11 en 14 meter op een afstand van ongeveer 35 meter, respectievelijk 50 meter. Voorts blijkt uit de verbeelding dat er een weg ligt tussen de woning van [appellant sub 2] en het plangebied.
2.6.1. Een deel van de gronden aan het Hoge Veld is in gebruik als een speelveld. Onder meer kinderen van de naastgelegen basisschool De Triangel maken gebruik van dit speelveld, naast de eigen voorzieningen van de school. De raad heeft erop gewezen dat onder het vorige bestemmingsplan deze gronden niet als speelveld waren bestemd.
De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het speelveld niet gehandhaafd hoeft te worden, nu voorzien wordt in een nieuw speelveld. Hiermee heeft de raad beoogd tegemoet te komen aan de in de zienswijzen geuite bezwaren bij het verlies van het speelveld. Niet aannemelijk is gemaakt dat de gronden met de bestemming "Groen" ongeschikt zijn om als speelveld gebruikt te worden. Het voorziene speelveld ligt bovendien niet op een zo grote afstand van de basisschool De Triangel dat het gebruik van dit speelveld door de basisschoolkinderen onmogelijk zou zijn. De raad heeft voorts ter zitting gesteld voornemens te zijn de gronden met de bestemming "Groen", in overleg met de school en de bewoners van de in de nabijheid staande woningen, in te richten en geschikt te maken voor een speelveld.
2.6.2. De gemeente Aalten heeft een grondruilovereenkomst gesloten met de Stichting Zorgcombinatie Marga Klompé (hierna: de Stichting Zorgcombinatie), waarbij de gronden in het plangebied geruild worden met de naastgelegen gronden. Niet aannemelijk is gemaakt dat de raad ten gevolge van het bestaan van deze overeenkomst en de daarbij betrokken financiële belangen geen zorgvuldige belangenafweging heeft kunnen maken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
2.6.3. In het kader van de grondruilovereenkomst zal de gemeente de gronden naast het plangebied verkrijgen van de Stichting Zorgcombinatie. Het betoog van de stichting en [appellant sub 2] dat een integrale behandeling van het plangebied en de naastgelegen gronden noodzakelijk is om tot een goede belangenafweging te komen slaagt niet. Nu voor de naastgelegen gronden de nieuwe bestemming nog niet bekend is, heeft de raad deze gronden in redelijkheid niet bij dit plan hoeven te betrekken.
2.6.4. De stelling van de stichting dat de plantoelichting niet strookt met de verbeelding, ziet op de verwijzing in de plantoelichting naar de locatie van het plangebied. De plantoelichting maakt geen onderdeel uit van het plan. Derhalve kan in beroep niet worden opgekomen tegen passages van de plantoelichting.
2.6.5. In hetgeen de stichting en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011