201005553/1/H2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 27 mei 2010 in zaak nr. 09/2708 in het geding tussen:
Het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur).
Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het algemeen bestuur aan [appellant]ter vergoeding van schade, geleden ten gevolge van de besluitvorming over de aanleg van de Hoge Snelheidslijn (hierna: HSL), € 35.800,00 toegekend.
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2010, verzonden op 2 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2010.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 11 januari 2011.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de verordening) kent het algemeen bestuur, gelet op de artikelen 2 en 9 van de gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, schadevergoeding toe als de schade een gevolg is van het onherroepelijke Tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de vergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.
2.2. [appellant] heeft, voor zover thans nog van belang, verzocht om vergoeding van de waardevermindering van de hem toebehorende woningen [locatie 1] en [locatie 2] (hierna ook gezamenlijk: de woningen) ten gevolge van de aanleg van de HSL-Zuid.
Het algemeen bestuur heeft aan het besluit van 27 mei 2008 een advies van de schadecommissie HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de commissie) van 8 april 2008 ten grondslag gelegd. Volgens dat advies heeft de commissie de nieuwe planologische situatie onder het Tracébesluit HSL-Zuid van 15 april 1998, tracédeel 2, het Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden van 27 april 1998 en het door de gemeenteraad van Alkemade op 31 mei 2000 vastgestelde bestemmingsplan "HSL-A4" vergeleken met de voorheen geldende planologische regimes voor het relevante gedeelte van de tracés van de HSL en de A4 en zijn de woningen door de planologische veranderingen in waarde gedaald wegens enige aantasting van het uitzicht en de omgeving. Uitgaande van de peildatum 6 september 1999, heeft de commissie dit planologische nadeel voor de woning [locatie 1], uitgaande van een waarde, voorafgaande aan de peildatum van € 257.500,00, bepaald op € 15.000,00 en voor de woning [locatie 2], uitgaande van een waarde in verhuurde staat, voorafgaande aan de peildatum van € 272.000,00, op € 13.000,00. De commissie heeft geadviseerd deze bedragen als schadevergoeding, vermeerderd met € 7.800,00 wegens tijdelijk gederfd woongenot en de wettelijke rente vanaf 12 mei 2006, aan [appellant] toe te kennen.
2.3. [appellant] klaagt dat de rechtbank, door hem niet te volgen in het betoog dat de toegekende vergoeding te laag is, heeft miskend dat het algemeen bestuur bij de bepaling van de omvang van de schade van een te lage waarde van de woningen, voorafgaande aan de planologische verandering, is uitgegaan. Volgens hem had zij moeten uitgaan van waarden van de woningen in de door hem overgelegde brief van Veenland makelaardij van 1 juli 2009. Verder is bij de bepaling van de omvang van de schade ten onrechte niet tevens de ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) vastgestelde waarde van de woningen in aanmerking genomen, aldus [appellant].
2.4. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid in hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het algemeen bestuur het advies van de commissie niet aan het bij besluit van 6 juli 2009 gehandhaafde besluit van 27 mei 2008 ten grondslag mocht leggen. Daartoe heeft zij met juistheid overwogen dat uit de brief van Veenland niet blijkt dat de daarin vermelde waarde van, alleen, de woning [locatie 1] op een planologische vergelijking is gebaseerd. Zij heeft evenzeer met juistheid overwogen dat de bepaling van de zogenoemde WOZ-waarde niet plaatsvindt aan de hand van de criteria die gelden voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade, omdat bij de bepaling van die waarde niet, zoals bij de planvergelijking, wordt uitgegaan van de maximale mogelijkheden van planologische regimes.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011