201007634/1/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 30 juni 2010 in zaak nr. 09/1959 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college).
Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college aan [appellant] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning aan de [locatie] te Amersfoort (hierna onderscheidenlijk: de woning en het perceel).
Bij besluit van 5 juni 2009 heeft het het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 3 september 2008 herroepen.
Bij uitspraak van 30 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C. Alblas, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Liendert-Rustenburg 2003" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "allen aaneengebouwd".
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, aanhef en sub 1, van de planvoorschriften mogen op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend woningen binnen de bouwblokken worden opgericht.
Ingevolge dat lid, onder b, aanhef en sub 1, mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwblok en/of op gronden aangegeven met "te bebouwen erven" worden opgericht.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder e, kan het college daarvan vrijstelling verlenen ten behoeve van het oprichten van aan- of bijgebouwen buiten de gronden, aangeduid met "te bebouwen erven", mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld.
2.2. De uitbreidingen zijn voorzien aan de voor- en zijgevel. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat deze buiten het bouwblok zullen worden gerealiseerd. De bij het besluit van 3 september 2008 verleende vrijstelling ziet niet op de uitbreiding aan de zijgevel. Het college heeft aan het besluit van 5 juni 2009 ten grondslag gelegd dat die uitbreiding een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld van de Mulderstraat tot gevolg zou hebben. Hiertoe heeft het in aanmerking genomen dat de uitbouw de voorgevelrooilijn van de Mulderstraat zou overschrijden en naar voren zou steken ten opzichte van de aansluitende voorgevels in de Mulderstraat.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld, door in bezwaar alsnog te weigeren om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, nu het reeds vanaf 2006 op de hoogte was van het voornemen om de woning ook aan de zijgevel uit te breiden en deze uitbreiding duidelijk zichtbaar is op de bij de aanvraag gevoegde bouwtekeningen. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het college hem hangende bezwaar bij brief van 18 februari 2009 te kennen heeft gegeven dat een onjuiste interpretatie van de bouwtekeningen niet tot intrekking van de bouwvergunning kan leiden. Het stond het college daarom niet vrij om op dezelfde gronden de vrijstelling en bouwvergunning te herroepen, aldus [appellant].
2.3.1. Zelfs indien het college bij het nemen van het vrijstellingsbesluit van de onjuiste veronderstelling dat de uitbreiding uitsluitend aan de voorgevel zou plaatsvinden is uitgegaan en dit niet aan [appellant] is toe te rekenen, diende het ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in bezwaar een volledige heroverweging van het genomen besluit uit te voeren en stond het hem daarbij vrij gemaakte fouten te herstellen. Dat de onjuiste interpretatie van de bouwtekeningen het college, naar gesteld, niet de bevoegdheid geeft om een verleende bouwvergunning in te trekken, betekent voorts niet dat het de vrijstelling en bouwvergunning in bezwaar niet mocht herroepen. Daarvan heeft het [appellant] in de brief van 18 februari 2009 op de hoogte gesteld. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of het mogelijk is om voor het bouwplan krachtens artikel 4, zesde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen. Volgens het aan het besluit van 5 juni 2009 ten grondslag liggende stedenbouwkundige advies van 7 januari 2009 is onderzocht of uit stedenbouwkundig oogpunt toepassing kan worden gegeven aan die vrijstellingsbevoegdheid. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat niet is gebeurd.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door hem niet te volgen in het betoog dat het college de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren, heeft miskend dat het bouwplan aan de voor het verlenen van vrijstelling gestelde eisen voldoet, zodat het college de vrijstelling moest verlenen.
2.5.1. De voorziene uitbreiding aan de zijgevel betreft een verplaatsing zijwaarts van de gehele zijgevel. In bouwkundig opzicht is dat, gelet op de vorm en de omvang van de voorziene uitbreiding, geen afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw. Dit betekent dat het bouwplan een uitbreiding van het hoofdgebouw betreft en daarom geen aan- of bijgebouw, als bedoeld in artikel 4, zesde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften. Reeds daarom kon het college daarvoor geen vrijstelling verlenen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011