ECLI:NL:RVS:2011:BP8741

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006720/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitenwijken en de gevolgen voor privacy en woongenot van omwonenden

Op 22 april 2010 heeft de raad van de gemeente Huizen het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Buitenwijken" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 13 juli 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is op 11 februari 2011 ter zitting behandeld. De appellanten, wonend op percelen in de nabijheid, zijn van mening dat de verplaatsing van het bouwvlak op het perceel [locatie 1] hen onevenredig in hun privacy en woongenot aantast. Ze stellen dat de nieuwe villa die op het perceel zal worden gebouwd, hun uitzicht zal belemmeren en niet past in de omgeving.

De raad van de gemeente Huizen verdedigt het bestemmingsplan en stelt dat de verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting aanvaardbaar is. De raad wijst erop dat de bestaande woning aan de zuidkant van het perceel ligt en dat de verplaatsing geen afbreuk doet aan het stedenbouwkundige beeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de afstand tussen de bouwvlakken voldoende is om de privacy van de omwonenden niet ernstig te schaden. De Afdeling oordeelt dat er geen recht bestaat op een ongewijzigd uitzicht en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.

Uitspraak

201006720/1/R1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Huizen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Buitenwijken" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2011, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door M. Beuving, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet onder meer in een verplaatsing van het bouwvlak op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) in noordelijke richting en een uitbreiding van de aan-, uit- en bijgebouwenregeling.
2.2. [appellant] en anderen, die wonen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] en [locatie 4] te Huizen, kunnen zich in zoverre niet verenigen met het plan en voeren aan dat de verplaatsing van het bouwvlak tot gevolg heeft dat zij direct zicht krijgen op de daar te bouwen villa, hetgeen een onevenredige inperking van hun privacy en woongenot tot gevolg zal hebben. Volgens [appellant] en anderen past het bouwplan voor het perceel niet in een omgeving waar de overige bebouwing kleiner van omvang en anders van karakter is en dichter op de Patrijslaan staat. De omstandigheid dat het perceel wordt ontsloten via het zogenoemde Sijsjespad is geen draagkrachtige motivering voor de verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting, aangezien dat pad in strijd met het bestemmingsplan zonder vergunning is verhard en in gebruik is genomen als ontsluitingsweg, aldus [appellant] en anderen.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het perceel van oudsher wordt ontsloten door het zogenoemde Sijsjespad dat in 2007 met toestemming van het gemeentebestuur is verhard. Aangezien de ontsluitingsweg aan de noordkant van het perceel is gelegen en de bestaande woning aan de zuidkant, acht de raad verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting aanvaardbaar. Het opschuiven van het bouwvlak doet bovendien geen afbreuk aan het stedenbouwkundige beeld.
Het uitzicht vanaf het perceel [locatie 4] wordt vanwege de hoge en dichte begroeiing niet aangetast. De voorziene woning biedt wel uitzicht op de achtertuin van het perceel [locatie 4], echter uit de bouwtekeningen blijkt dat de woning niet op die zijde zal zijn georiënteerd en dat aan die zijde de bijgebouwen zullen staan.
De raad wijst er voorts op dat het bouwvlak is verplaatst maar niet vergroot. Daarnaast biedt het plan niet de mogelijkheid hoger te bouwen dan onder het vorige plan was toegestaan. Verder was het ook onder het vorige plan mogelijk bijgebouwen aan het hoofdgebouw vast te bouwen. Op grond van het onderhavige plan is een verruiming van de bouwmogelijkheden van aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, die is ingegeven door de actuele inzichten omtrent de ruimtelijk aanvaardbare bebouwingsmogelijkheden op gronden met de bestemmingen "Tuin II" en "Tuin III" behorend bij woningen; naarmate bij een woning meer grond aanwezig is, mag meer gebouwd worden, met aandacht voor een evenredige verdeling tussen bebouwde en onbebouwde ruimte, aldus de raad.
2.2.2. Ingevolge artikel VI, eerste lid, van de regels behorende bij het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor wonen en 'beroep aan huis'.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a en b, voor zover thans van belang, mag de goothoogte niet meer zijn dan 6,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 11,5 meter.
Ingevolge artikel VIII, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de op de verbeelding voor "Tuin II" aangewezen gronden bestemd voor tuinen alsmede voor bij het hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, mag op en in deze gronden voor percelen waarbij het bestemmingsvlak groter is dan 1000 m², zoals in dit geval, maximaal 150 m² worden bebouwd.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder h, mag de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 7 meter bedragen, mits de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 meter is en dit geen onevenredige schaduwwerking en/of zichthinder voor aangrenzende percelen geeft. Is de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 3 meter dan mag de bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter bedragen.
2.2.3. De afstand tussen de bouwvlakken op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] enerzijds en [locatie 1] anderzijds, bedraagt in de nieuwe situatie ongeveer 85 meter. Gelet op die afstand bestaat geen grond voor het oordeel dat de privacy van de bewoners van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] als gevolg van de voorziene woning ernstig zal worden aangetast. Voor zover zij uitzicht hebben op de nieuwe woning wordt overwogen dat geen recht op een ongewijzigd uitzicht bestaat.
Voorts bedraagt de kortste afstand tussen het bouwvlak en de grens met het perceel [locatie 4] ongeveer 20 meter. Gelet op die afstand is het, de mogelijkheden tot een groene afscherming mede in aanmerking genomen, evenmin aannemelijk dat de privacy van de bewoners van dat perceel ernstig zal worden aangetast als gevolg van de voorziene woning. De door [appellant] en anderen overgelegde foto's geven evenmin aanleiding voor het oordeel dat het uitzicht vanuit de woning of de tuin van het perceel [locatie 4] ernstig zal worden aangetast als gevolg van het plan.
Er bestaat, gezien de omvang van het bouwvlak en de maximaal toegestane bouwhoogte, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woning wat betreft de omvang en hoogte past in de omgeving. Daarnaast is in dit verband van belang dat de voorziene woning vanwege de hoge en dichte begroeiing en de ligging van het perceel, aan de oostzijde grenzend aan de bosrand, grotendeels daartegen zal wegvallen. Voorts heeft de raad, zoals ter zitting nader is toegelicht, terecht van belang geacht dat de bestaande woningen in de directe omgeving van het perceel [locatie 1] in een verspringende rooilijn zijn gesitueerd en dat dit perceel aan het einde van de laan is gelegen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad de verplaatsing van het bouwvlak in noordelijke richting vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar kunnen achten.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat het Sijsjespad illegaal is verhard, wordt overwogen dat, voor zover daarvan al sprake zou zijn, dit een handhavingskwestie betreft die in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
2.2.4. Ten aanzien van de aan-, uit- en bijgebouwenregeling wordt overwogen dat, hoewel deze is uitgebreid ten opzichte van het vorige plan, de inhoud en strekking daarvan niet ongebruikelijk zijn gezien de aard van het plangebied. Vanuit ruimtelijk oogpunt heeft de raad deze regeling derhalve aanvaardbaar kunnen achten.
De omstandigheid dat bijgebouwen aan het hoofdgebouw kunnen worden vastgebouwd, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de planregels waarborgen dat de bebouwing geleidelijk hoger wordt, aangezien hierin is neergelegd dat de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 7 meter bedraagt indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter is, dan wel maximaal 5,5 meter bedraagt indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 meter is.
2.3. Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat op het perceel [locatie 1] de bestemmingen "Tuin II" en "Tuin III" rusten en dat het door de gelijkschakeling van die bepalingen mogelijk wordt grotere bijgebouwen op dat perceel te realiseren, hetgeen niet past binnen de omgeving, wordt overwogen dat dit betoog feitelijke grondslag mist, aangezien op voormeld perceel de bestemmingen "Tuin I" en "Tuin II" met de daarbij behorende bouwmogelijkheden rusten.
Het betoog faalt.
2.4. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011
490.