ECLI:NL:RVS:2011:BP8725

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006656/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor agrarisch bedrijfsgebouw in Vijfhuizen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer op 17 maart 2008 geweigerd om aan de appellant vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van een agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel Vijfhuizerdijk 186 te Vijfhuizen. De appellant had op 19 februari 2007 een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een agrarisch bedrijfsgebouw, dat zou bestaan uit een training/africhtingshal en 14 boxen voor stalling van fokmerries. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant tegen de weigering op 9 juni 2009 ongegrond, waarna de rechtbank Haarlem op 16 juni 2010 het beroep van de appellant gegrond verklaarde en het besluit van het college vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak op 25 januari 2011 behandeld. De appellant betoogde dat zijn aanvraag om bouwvergunning niet aan het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006" moest worden getoetst, maar aan het eerder geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1958, derde wijziging". Hij stelde dat zijn bouwplan in overeenstemming was met het Uitbreidingsplan, omdat het zou dienen voor een agrarisch bedrijf. De rechtbank had echter terecht overwogen dat het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006" het vigerende planologische regime was ten tijde van het besluit op bezwaar. De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid aansluiting had mogen zoeken bij de beleidsnota "Nota Paardenhouderijen in Haarlemmermeer" om te bepalen of de paardenhouderij van de appellant als agrarisch bedrijf kon worden aangemerkt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het voorgenomen bouwplan niet in overeenstemming was met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" van het Uitbreidingsplan. De rechtbank had ook terecht overwogen dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006" vanwege de locatie buiten het bouwvlak. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201006656/1/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2010 in
zaak nr. 09/3427 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel Vijfhuizerdijk 186 te Vijfhuizen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 17 maart 2008 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 16 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 juni 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2011, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R. Vos, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Hopman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft op 19 februari 2007 een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een agrarisch bedrijfsgebouw, dat volgens het aanvraagformulier bestaat uit een training/africhtingshal en 14 boxen ten behoeve van stalling/fokmerries (hierna: het bouwplan).
2.2. Ingevolge het ten tijde van de aanvraag ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1958, derde wijziging" (hierna: het Uitbreidingsplan), rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden (A)".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op gronden met deze bestemming uitsluitend worden opgericht de voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf nodige bedrijfsgebouwen, uitgezonderd kassen.
Ingevolge de op 11 januari 2007 door de gemeenteraad van Haarlemmermeer vastgestelde beleidsnota "Nota Paardenhouderijen in Haarlemmermeer" (hierna: de Nota) geldt de productiegerichte paardenhouderij als agrarische activiteit. Verder wordt volgens de Nota de paardenfok- en trainingsstal en de gecombineerde paardenfok, -training en pensionstal als "volwaardig agrarisch bedrijf" gezien wanneer tenminste 50 procent van het totale aantal Nederlandse grootte- eenheden (hierna: Nge) van het te vestigen of uit te breiden bedrijf afkomstig is van fokmerries inclusief hun fokproducten jonger dan drie jaar".
2.3. Op 22 november 2007 heeft de gemeenteraad van Haarlemmermeer het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 24 juni 2008 goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Holland en op 6 augustus 2008 in werking getreden.
Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Paardenpension (Rp)". Het fokken van paarden is op deze bestemming toegestaan. Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart is op het perceel een bouwvlak van 1000 m² ingetekend.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn aanvraag om bouwvergunning niet aan het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006", maar aan het Uitbreidingsplan moest worden getoetst. Volgens [appellant] is zijn voorgenomen bouwplan daarmee in overeenstemming nu het zal dienen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hij voert daartoe aan dat het Uitbreidingsplan niet regelt wanneer een bedrijf agrarisch is en het college de Nota ter beoordeling daarvan niet heeft kunnen hanteren, nu die van latere datum is dan het bestemmingsplan. Volgens [appellant] voldoet zijn bedrijf verder aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van bedrijvigheid. [appellant] stelt voorts dat zijn aanvraag gelet op het voorgaande moest worden aangehouden en na het verstrijken van de aanhoudingsduur de bouwvergunning aan hem had moeten worden verleend.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ten tijde van het besluit op bezwaar het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006" het vigerende planologische regime was. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 maart 2005, zaak nr.
200406332/1, geldt als uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dit op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel, maar ten tijde van het besluit op de aanvraag, dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldend bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd waarmee dat bouwplan in strijd was.
De rechtbank heeft terecht voor toepassing van deze uitzondering geen aanleiding gezien. Anders dan [appellant] betoogt, is het voorgenomen bouwplan niet in overeenstemming met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" in het Uitbreidingsplan te achten. Daarbij is van belang dat het college bij beoordeling van de vraag of de paardenhouderij van [appellant] als "agrarisch bedrijf" kan worden aangemerkt in redelijkheid aansluiting heeft mogen zoeken bij het bepaalde in de Nota, nu in het bestemmingplan een definitie van dit begrip ontbreekt. Hetgeen hierover in de Nota is bepaald, is blijkens de ter zitting door het college gegeven toelichting vaste bestuurspraktijk alsmede in lijn met vaste rechtspraak van de Afdeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 8 april 2009, zaak nr.
200805687/1) kan de productiegerichte paardenhouderij doorgaans wel, maar de gebruiksgerichte / dienstverlenende paardenhouderij niet als "agrarisch bedrijf" worden aangemerkt.
De Agrarische beoordelingscommissie (hierna: ABC) heeft in de aan het college uitgebrachte adviezen van 4 juli 2006, 31 mei 2007 en 7 december 2009 vastgesteld dat de paardenhouderij van [appellant] niet als "agrarisch bedrijf" kan worden aangemerkt, omdat de hoofdactiviteit van het bedrijf wordt gevormd door het houden van pensionpaarden. In dit verband is mede van belang dat [appellant] bij het onderzoek van ABC in juli 2006, alsmede in zijn zienswijze met betrekking tot het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006" zelf heeft aangegeven het aantal pensionpaarden te willen uitbreiden en daartoe het bouwwerk te willen realiseren. ABC heeft in het advies van 7 december 2009 berekend dat niet aan het in de Nota genoemde criterium voor aanwezigheid van een agrarisch bedrijf is voldaan, ook niet als de fokkerij daadwerkelijk is opgestart en volledige bezetting is gerealiseerd. Dat ABC hierbij heeft gerekend met Nge volgens de rekenmodule van het Landbouw Economisch Instituut, hetgeen de Nota ook voorschrijft, is naar het oordeel van de Afdeling, anders dan [appellant] betoogt, niet onredelijk.
Hoewel [appellant] met nadruk betoogt dat het zijn intentie is om een paardenfokkerij op te starten en de bedrijfsactiviteiten dus zullen verschuiven van een in hoofdzaak dienstverlenende, naar een in hoofdzaak productiegerichte paardenhouderij, blijkt uit de hiervoor besproken rapporten, waarbij in het rapport van 7 december 2009 het bedrijfsplan van [appellant] ten behoeve van de paardenfokkerij is meegenomen, het tegendeel. In het betoog van [appellant] kan onvoldoende grond worden gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid bij de adviezen van ABC heeft kunnen aansluiten.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan dient ten behoeve van een dienstverlenende paardenhouderij gericht op de recreatiesport. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)". Dat de activiteiten van [appellant] zoals hij stelt, bedrijfsmatig zijn, maakt dit niet anders, nu het niet gaat om bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het Uitbreidingsplan terecht niet van toepassing, en de aanhoudingsplicht ingevolge artikel 50 van de Woningwet terecht niet aan de orde heeft geacht.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het voorgenomen bouwplan op bezwaren van omwonenden stuit. Volgens hem hebben buren tegen de voorgenomen locatie van het bouwplan juist geen bezwaren.
2.5.1. Het voorgenomen bouwplan is ook in strijd met het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006", vanwege de voorgenomen locatie ervan, te weten buiten het bouwvlak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het standpunt van het college dat het geen medewerking wenst te verlenen aan vrijstelling van het bestemmingsplan "Nieuwebrug 2006", niet onredelijk is te achten, nu dit bestemmingsplan van recente datum is en dit, juist naar aanleiding van de zienswijzen van [appellant], gewijzigd is vastgesteld, in die zin dat in een bouwvlak van 1000 m² is voorzien, hetgeen een overdekte rijbaan zoals door [appellant] gewenst, mogelijk maakt. Indien [appellant] zich niet in de locatiekeuze kon vinden, had het, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op zijn weg gelegen om tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan beroep aan te tekenen. Overigens kan de stelling van [appellant] dat tegen het voorgenomen bouwplan geen bezwaren van omwonenden zouden bestaan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat het college stelt en uit de gedingstukken blijkt, dat wel bezwaren van omwonenden tegen het bouwplan bestaan. Dat de omwonenden volgens [appellant] bij het maken van bezwaar in een onjuiste veronderstelling zouden verkeren omtrent de locatie van het bouwplan, maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011
374-641.