201007772/1/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 juni 2010 in zaak
nrs. 09/2534 en 09/2540 in het geding tussen:
1. [wederpartijen sub 1], en
2. [wederpartij sub 2],
Bij afzonderlijke besluiten van 7 april 2009 heeft het college [wederpartijen sub 1] en [wederpartij sub 2] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het gebruik van de schuur op het perceel [locatie 1] te Heemstede voor woondoeleinden te staken.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 mei 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [wederpartijen sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen gemaakte bezwaren, onder verbetering van de motivering van de besluiten van 7 april 2009, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2010, verzonden op 29 juni 2010, heeft de rechtbank de door [wederpartijen sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het aan [wederpartij sub 1 B] gerichte besluit van 19 mei 2009 vernietigd, het aan hem gerichte besluit van 7 april 2009 herroepen, de tot [wederpartij sub 1 A], [wederpartij sub 1 C] en [wederpartij sub 2] gerichte besluiten van 19 mei 2009 vernietigd, voor zover het betreft het niet aanbieden van compensatie, en het college gelast met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren van [wederpartij sub 1 A], [wederpartij sub 1 C] en [wederpartij sub 2] te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 september 2010.
[wederpartij sub 2] en [wederpartij sub 1 A], [wederpartij sub 1 B] en [wederpartij sub 1 C] hebben verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman en J. van Wanum, beiden werkzaam bij de gemeente, [wederpartij sub 1 A] en anderen, bijgestaan door mr. J.W. Spanjer, advocaat te Haarlem, en [wederpartij sub 2], bijgestaan door mr. S. Essakkili, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de erven van [wederpartij sub 1 B], vertegenwoordigd door mr. B.P van Overeem, advocaat te Haarlem, als belanghebbenden gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 100 van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, dragen burgemeester en wethouders zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met IV.
Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.
2.2. Niet in geschil is dat de schuur niet voldoet aan de in het Bouwbesluit 2003 neergelegde brandveiligheidseisen, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.3. Voorts is niet in geschil dat het gebruik van de schuur voor woondoeleinden in strijd is met de op het perceel ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landgoederen en groene gebieden" rustende bestemming "Agrarische doeleinden". Het hoger beroep is niet gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat dit gebruik wordt beschermd door het in artikel 26, derde lid, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht.
2.4. Het hoger beroep is voorts niet gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep van [wederpartij sub 1 B], de vernietiging van het aan hem gerichte besluit van 19 mei 2009 en de herroeping van het aan hem gerichte besluit van 7 april 2009. In hoger beroep is uitsluitend in geschil de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van flankerend beleid. Dit beleid van het college houdt in dat, indien het college sinds jaar en dag op de hoogte moet zijn geweest van de bewoning van de schuur en de bewoners een gerechtvaardigd beroep op het gebruiksovergangsrecht kunnen doen, het de bewoners actief moet ondersteunen bij het vinden van vervangende woonruimte. Anders dan het college betoogt, heeft de rechtbank niet overwogen dat flankerend beleid inhoudt dat het college de bewoners vervangende woonruimte moet aanbieden.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet eerder dan medio 2008 op de hoogte was van de bewoning van de schuur, zodat het niet gehouden was flankerend beleid toe te passen.
2.5.1. Bij brief van 13 december 1976 is het college door de bewoners van de bollenschuur op het perceel [locatie 1] op de hoogte gesteld van de mensonterende woonomstandigheden in deze schuur. Naar aanleiding daarvan heeft het college het Gemeentelijk Technisch Bedrijf Heemstede (hierna: het GTBH) bij brief van 10 januari 1977 opdracht gegeven een onderzoek te doen instellen naar het gebruik van deze schuur voor woondoeleinden. Weliswaar wordt in laatstgenoemde brief gewezen op de bollenschuur op het perceel [locatie 2], doch uit de reactie van het GTBH van 27 januari 1977 volgt dat een onderzoek is ingesteld naar de bollenschuur op het perceel [locatie 1]. In deze schuur heeft het GTBH aangetroffen [belanghebbend A] en [belanghebbend B], mede-ondertekenaars van voormelde brief van 13 december 1976. Voorts heeft het GTBH ter plaatse [belanghebbend C] aangetroffen. Uit voormelde brief van 27 januari 1977 volgt dat laatstgenoemde woonachtig is in de schuur op het perceel [locatie 1], evenals [belanghebbend A] voornoemd met zijn gezin en twee anderen. Dat het om de bollenschuur op het perceel [locatie 1] gaat, wordt bevestigd door de schriftelijke verklaringen van [belanghebbend C] voornoemd van 23 juni 2009 en [belanghebbend D] van 12 december 2009. Anders dan het college betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat op het perceel [locatie 1] meerdere schuren zijn vergund. Uit het besluit van 28 oktober 1964 volgt dat aan wijlen [oom] van [belanghebbend D] voornoemd, vergunning is verleend voor het oprichten van een bollenschuur op het perceel [locatie 1]. De bij besluit van 10 november 1965 aan wijlen [oom] verleende vergunning ziet op het uitbreiden van deze schuur.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college geacht wordt te weten van het gebruik van de schuur voor woondoeleinden sinds 1977, zodat het flankerend beleid had moeten worden toegepast.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011