2.5.1. Ingevolge artikel 54 van het EG-verdrag (thans, na wijziging, artikel 61 van het VWEU) passen de lidstaten, zolang de beperkingen op het vrij verrichten van diensten niet zijn opgeheven, deze zonder onderscheid naar nationaliteit of naar verblijfplaats toe op al degenen die diensten verrichten als bedoeld in de eerste alinea van artikel 49 (thans, na wijziging, artikel 56 van het VWEU).
Ingevolge artikel 9 van de Associatieovereenkomst erkennen de Overeenkomstsluitende Partijen dat binnen de werkingssfeer van de Overeenkomst, en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap (thans, na wijziging, artikel 18 van het VWEU) vermelde beginsel.
Ingevolge artikel 12 komen de Overeenkomstsluitende Partijen overeen zich te laten leiden door de artikelen 48, 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap (thans, na wijziging, de artikelen 45, 46 en 47 van het VWEU), ten einde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen.
Ingevolge artikel 13 komen de Overeenkomstsluitende Partijen overeen zich te laten leiden door de artikelen 52 tot en met 56 en door artikel 58 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap (thans, na wijziging, de artikelen 49 tot en met 52 en artikel 54 van het VWEU), ten einde onderling de beperkingen van de vrijheid van vestiging op te heffen.
Ingevolge artikel 14 komen de Overeenkomstsluitende Partijen overeen zich te laten leiden door de artikelen 55, 56 en 58 tot en met 65 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap (thans, na wijziging, de artikelen 51, 52, 54 en 56 tot en met 61 van het VWEU), ten einde onderling de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op te heffen.
Ingevolge artikel 41, tweede lid, van het Aanvullend Protocol bepaalt de Associatieraad, overeenkomstig de beginselen van de artikelen 13 en 14 van de Associatieovereenkomst, het ritme waarin, en de wijze waarop de Partijen onderling geleidelijk de beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten opheffen. De Associatieraad bepaalt dit ritme en deze wijze van tenuitvoerlegging voor de verschillende soorten werkzaamheden, met inachtneming van de reeds door de Gemeenschap op deze gebieden getroffen soortgelijke maatregelen, alsmede van de bijzondere economische en sociale positie van Turkije. Er zal voorrang worden verleend aan de werkzaamheden die in het bijzonder bijdragen tot de ontwikkeling van de productie en het handelsverkeer.
Ingevolge artikel 59 mag, op de onder dit protocol vallende gebieden, de behandeling van Turkije niet gunstiger zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap.