201002712/1/M2.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), gevestigd te Doetinchem,
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2010 heeft het college hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van een aantal woningen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2011, waar uitsluitend het college, vertegenwoordigd door M.G.P. Derks, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het industrieterrein Hamburgerbroek te Doetinchem maakt onderdeel uit van het geluidgezoneerde industrieterrein Hamburgerbroek, Verheulsweide en Wijnbergen. Deze geluidzone wordt in onder meer het bestemmingsplan "Parapluherziening geluidszone Hamburgerbroek" opgesplitst in twee geluidzones, waaronder een zone voor het industrieterrein Hamburgerbroek. In het kader van de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan zijn bij het bestreden besluit hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege dit gezoneerde industrieterrein. Op het industrieterrein bevindt zich volgens het bestemmingsplan "Parapluherziening geluidszone Hamburgerbroek" alleen Papierfabriek Doetinchem. [appellant] is eigenaar van een gebouw binnen de geluidzone waarvoor geen hogere waarde is vastgesteld.
2.2. [appellant] stelt dat bij het bestreden besluit ten onrechte geen hogere waarde is gesteld voor de woning aan de [locatie]. Daarnaast is volgens hem in het akoestisch rapport bij de berekening van de hogere waarden de geluidbelasting vanwege [machinefabriek ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
2.2.1. Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder wordt bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone, vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar: de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein buiten een bestaande zone de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.
Ingevolge artikel 54 zijn de artikelen 41 tot en met 43 en 47 van overeenkomstige toepassing op het wijzigen of opheffen van een bestaande zone.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, kan, bij wijziging van een bestaande zone of bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel blijven uitmaken van de bestaande zone, met betrekking tot de woningen in dat gebied de waarde van de op grond van artikel 53, tweede lid, geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden gewijzigd.
2.2.2. Het college heeft aan het bestreden besluit het bij de aanvraag overgelegde akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek geluidgezoneerd industrieterrein Hamburgerbroek te Doetinchem" met nummer RdG/025/08.0174.01 van 29 mei 2009 (hierna: het akoestisch rapport) ten grondslag gelegd. Voor de berekening van de hogere waarden is in dit rapport geen rekening gehouden met het geluid afkomstig van [machinefabriek. Uit artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met de artikelen 54 en 55 van de Wet geluidhinder, volgt dat bij de wijziging van een geluidzone en vaststelling van hogere waarden de geluidbelasting vanwege het industrieterrein wordt berekend. Zoals in rechtsoverweging 2.1. is overwogen, bevindt zich op het gezoneerde industrieterrein Hamburgerbroek enkel Papierfabriek Doetinchem. In het akoestisch rapport is derhalve terecht geen rekening gehouden met het geluid afkomstig van de buiten het gezoneerde industrieterrein gelegen [machinefabriek.
2.2.3. Ten aanzien van de grond over een hogere waarde voor het pand aan de [locatie] overweegt de Afdeling als volgt. Bij het bestreden besluit is voor de [locatie] geen hogere waarde vastgesteld. Een besluit tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet geluidhinder brengt uitsluitend voor woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld rechtsgevolgen teweeg, namelijk dat ter plaatse van die woningen meer geluid geproduceerd mag worden dan artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder toestaat. Gelet daarop heeft het bestreden besluit niet tot gevolg dat ter plaatse van de [locatie] meer geluid mag worden geproduceerd dan artikel 53, eerste lid, toestaat.
Het college is niet verplicht om een hogere geluidbelasting toe te laten en daartoe een hogere waarde vast te stellen. Het gevolg van het niet vaststellen van een hogere waarde kan zijn dat het bestemmingsplan "Parapluherziening geluidszone Hamburgerbroek" niet kan worden vastgesteld zonder dat voor het pand aan de [locatie] krachtens de Wet geluidhinder een hogere waarde is vastgesteld. Derhalve dient de vraag of voor het pand aan de [locatie] een hogere waarde moet worden vastgesteld, aan de orde te komen in het kader van een beroep tegen een besluit omtrent dat bestemmingsplan. Overigens heeft het college bij brief van 6 januari 2011 medegedeeld een hogere waardeprocedure te zullen starten ten behoeve van - onder meer - de [locatie].
Nu het college niet verplicht was om voor het pand aan de [locatie] een hogere waarde vast te stellen, faalt de beroepsgrond dat het college dit ten onrechte heeft nagelaten.
2.2.4. De beroepsgronden falen.
2.3. De door [appellant] aangevoerde gronden met betrekking tot de transformatie van het gebied Hamburgerbroek en een in 1998 ingezet saneringsprogramma hebben evenmin betrekking op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zodat deze gronden eveneens falen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011