201008122/1/H1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2010 in zaak nr. 09/1957 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (thans: stadsdeel Zuid).
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het dagelijks bestuur [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast alle sloopwerkzaamheden op de tweede verdieping van het pand [locatie] te Amsterdam met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden totdat op een (eventueel) ingediende aanvraag om legaliserende sloopvergunning positief is beslist.
Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 september 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, werkzaam bij het stadsdeel, is verschenen.
2.1. Het geding heeft uitsluitend betrekking op de op 20 augustus 2008 opgelegde sloopstop ten aanzien van het pand [locatie met toevoeging II].
2.2. Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Woningwet, zoals deze gold tot 1 april 2007 en voor zover van belang, vindt toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden, indien wordt gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
Ingevolge artikel 100d van de Woningwet, zoals deze gold ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar en voor zover van belang, kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV inhouden dat het slopen wordt gestaakt.
Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening 2003 is het verboden, bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van Burgemeester en Wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, is de in het eerste lid bedoelde vergunning niet vereist voor het slopen van datgene waarvoor ingevolge art. 43 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar artikel 100, derde lid, van de Woningwet als deel uitmakend van de wettelijke grondslag van het besluit.
2.3.1. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar was artikel 100, derde lid, van de Woningwet vervallen en gold artikel 100d van de Woningwet. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog is derhalve terecht voorgedragen. Het leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, aangezien voormelde bepalingen naar aard en strekking overeenkomen. Daarvoor wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2009, zaaknr.
200901141/1/H1. [appellant] is door de onjuiste verwijzing naar artikel 100, derde lid, van de Woningwet daarom niet in zijn belangen geschaad.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat gelet op artikel 43 van de Woningwet voor de in geding zijnde sloopwerkzaamheden geen sloopvergunning is vereist, nu voor het veranderen van de plafonds, het toilet en de standleidingen van het toilet en de badruimte geen bouwvergunning is vereist. Daartoe voert hij aan dat dit veranderen van niet ingrijpende aard is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb).
2.4.1. Het aanbrengen van plafonds, een toilet en standleidingen voor toilet en badruimte maken de woning voor bewoning geschikt, terwijl het slopen daarvan tot gevolg heeft dat de woning, anders dan voorheen, niet langer als woonruimte geschikt is. Gelet hierop is geen sprake van veranderingen van niet ingrijpende aard. Nu voorts geen grond bestaat voor het oordeel dat de werkzaamheden tot het gewone onderhoud behoorden heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden gesproken van een situatie als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet, zodat een sloopvergunning is vereist. Gelet hierop kan in het midden blijven of de sloopwerkzaamheden verband hielden met de op 10 november 1999 verleende bouwvergunning voor het veranderen en vernieuwen van het pand [locatie].
2.5. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1.1. van de Bouwverordening 2003, zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen.
2.6. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het dagelijks bestuur van handhavend optreden had behoren af te zien.
De gestelde omstandigheid dat de sloopwerkzaamheden werden verricht ter uitvoering van een op 17 augustus 2008 uitgevaardigd bevel van de dienstdoende wijkagent om de woning onbewoonbaar te maken kan niet als zodanig worden aangemerkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] bij brief van 15 augustus 2008 door het dagelijks bestuur was gesommeerd om in de woning [locatie met toevoeging II] binnen veertien dagen voorzieningen te treffen om een brandveilig gebruik van de woning juist weer mogelijk te maken. Gelet hierop had het op de weg van [appellant] gelegen om naar aanleiding van de gestelde aanzegging door de wijkagent bij het college navraag te doen naar de mogelijk gewijzigde status van de brief van 15 augustus 2008. Dat heeft hij echter nagelaten. Voorts kan aan de aanzegging door de wijkagent om het pand onbewoonbaar te maken geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat mag worden gesloopt zonder sloopvergunning, aangezien de wijkagent niet bevoegd is ter zake van verlening van sloopvergunningen.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid tot oplegging van een sloopstop heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
2.7.1. Gelet op hetgeen in 2.6. is overwogen kan het besluit een sloopstop op te leggen worden gedragen door het daaraan door het dagelijks bestuur ten grondslag gelegde motief. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het handhavingsbesluit in werkelijkheid op een ander dan het gebezigde motief berust. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011