ECLI:NL:RVS:2011:BP7799

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008144/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een dwangsom opgelegd voor het verwijderen van een antenne-installatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, waarbij hen onder oplegging van een dwangsom is gelast een antenne-installatie op hun woning te verwijderen. De antenne-installatie, die hobbymatig werd gebruikt voor het verzenden en ontvangen van boodschappen via de korte golf, was zichtbaar vanaf de openbare weg en had een hoogte van ongeveer 4 meter. Het college oordeelde dat de installatie in ernstige strijd was met redelijke eisen van welstand.

De appellanten stelden dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem ten onrechte had geoordeeld dat het college de antenne-installatie terecht als een welstandsexces had aangemerkt. Zij voerden aan dat de welstandsbepalingen niet zijn geschreven ter bescherming van de rechten van omwonenden en dat het handhavend optreden leidde tot een totaalverbod op hun hobby. De Raad van State overwoog dat het handhavend optreden een inmenging vormt in het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 10 van het EVRM.

De Raad van State concludeerde echter dat de beperking van dit recht gerechtvaardigd was, omdat de aanwezigheid van de antenne-installatie zeer zware bezwaren met zich meebracht vanuit het oogpunt van welstand. De beperking was noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde en de rechten van anderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het college terecht had gehandeld.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de Raad van State bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008144/1/H1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 9 augustus 2010 in zaken nrs. 10/2631 en 10/2630 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college [appellanten] onder oplegging van een dwangsom gelast de antenne-installatie aan de achterzijde van hun woning op het perceel [locatie] te Elst (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2010, verzonden op 10 augustus 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college vertegenwoordigd door mr. E. Karman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil betreft een antenne-installatie op het achterdak van de woning op het perceel. Dit achterdak is vanaf de openbare weg zichtbaar. De hoogte van de antenne-installatie bedraagt, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, ongeveer 4 m. De antenne-installatie heeft een horizontale ligger met daarop vier dwars geplaatste sprieten van 5 tot 6 m lang en twee kortere dwars geplaatste sprieten. De twee kortere sprieten zijn inmiddels verwijderd. De antennedrager is met tuidraden verankerd aan het dak. [appellanten] gebruiken de antenne om daarmee hobbymatig boodschappen te verzenden en ontvangen via de korte golf. Niet in geschil is dat de antenne-installatie een bouwvergunningsvrij bouwwerk is en, voorts, dat de antennedrager geen deel uitmaakt van de last.
Het college heeft gelast de antenne-installatie te verwijderen wegens ernstige strijd met redelijke eisen van welstand.
Ter zitting is vastgesteld dat het hoger beroep geen betrekking heeft op het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college de antenne-installatie in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand heeft kunnen achten.
2.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan dit recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Ingevolge artikel 12 van de Woningwet mag het uiterlijk van een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder b.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid en onder b, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 13a kunnen burgemeester en wethouders, indien niet wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid, degene die als eigenaar van een bouwwerk of uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn treffen van zodanige door hen daarbij aan te geven voorzieningen, dat nadien wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college overeenkomstig artikel 10, tweede lid, van het EVRM een beperking van de in het eerste lid gewaarborgde rechten gerechtvaardigd kunnen achten. Zij stellen in dit verband dat de welstandsbepalingen niet zijn geschreven ter bescherming van de rechten van de omwonenden en dat het handhavend optreden in dit geval leidt tot een totaalverbod.
2.3.1. Vaststaat dat het handhavend optreden tegen het plaatsen van de antenne-installatie op grond van de Woningwet een inmenging in het door artikel 10, eerste lid, van het EVRM beschermde recht van [appellanten] op de vrijheid van meningsuiting oplevert.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr.
200906181/1/H1) kan, indien aan de aanwezigheid van een bouwwerk zeer zwaarwegende bezwaren zijn verbonden uit een oogpunt van welstand, een bepaling die dergelijke nadelen beoogt te keren nodig worden geacht ter bescherming van de openbare orde. Redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10, tweede lid, van het EVRM rechtvaardigt vanwege het voorkomen van wanordelijkheden en om de rechten van anderen te beschermen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat omwonenden zich daarop niet hebben mogen beroepen.
Nu het college het plaatsen van een antenne-installatie als hier aan de orde als een welstandsexces als bedoeld in de gemeentelijk welstandsnota heeft kunnen aanmerken, komt de beperking tegemoet aan een dringende maatschappelijke behoefte en staat deze in redelijke verhouding tot het ermee nagestreefde doel. Daarbij is relevant dat de beperking niet op de inhoud van de uitingen ziet maar enkel op de concrete vorm en omvang van de antenne-installatie. Dat het handhavend optreden feitelijk tot gevolg heeft dat [appellanten] hun hobby op de huidige plek niet kunnen uitoefenen, maakt dit niet anders. Onder deze omstandigheden heeft het college overeenkomstig artikel 10, tweede lid, van het EVRM een beperking van de in het eerste lid gewaarborgde rechten gerechtvaardigd kunnen achten.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het handhavend optreden op grond van de Woningwet niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel. Hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
392.