ECLI:NL:RVS:2011:BP7798

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008577/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging exploitatievergunning terras horecagelegenheid Utrecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 maart 2011 uitspraak gedaan over het hoger beroep van Quignon Utrecht B.V. tegen de weigering van de burgemeester van Utrecht om de exploitatievergunning voor de uitbreiding van een terras aan de Oudegracht 134 te wijzigen. De burgemeester had op 19 maart 2008 de aanvraag voor wijziging van de vergunning afgewezen, omdat de uitbreiding van het terras zou afbreuk doen aan de vrije doorgang van verkeer en het veilig gebruik van de weg. Quignon had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 juli 2009. De rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing op 21 juli 2010, waarna Quignon in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de burgemeester als bevoegd bestuursorgaan heeft gehandeld en dat de weigering van de vergunning op goede gronden is gebaseerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de argumenten van Quignon, waaronder de stelling dat de burgemeester het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, verworpen. De burgemeester had terecht rekening gehouden met de noodzaak van vrije doorgang voor hulpdiensten en de veiligheid van weggebruikers. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de terrasuitbreiding niet kon worden toegestaan, ook al zou de resterende ruimte aan de norm voldoen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de burgemeester om de wijziging van de exploitatievergunning te weigeren, werd daarmee bekrachtigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008577/1/H3.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Quignon Utrecht B.V., gevestigd te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2010 in zaak nr. 09/2459 in het geding tussen:
Quignon
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, lees: de burgemeester van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft de burgemeester geweigerd de aan Quignon verleende exploitatievergunning ten behoeve van de uitbreiding van haar terras behorende bij de horecagelegenheid aan de Oudegracht 134 te Utrecht, te wijzigen.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft de burgemeester het door Quignon daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Quignon daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Quignon bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 september 2010.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2011, waar Quignon, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door S. Ramdoelare Tewari, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna: de verordening) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, weigert de burgemeester de exploitatievergunning voor een bij het horecabedrijf behorend terras dat op de openbare weg is gelegen onder meer indien dat terras niet voldoet aan het bij deze verordening behorende Terrassenreglement.
Ingevolge artikel 2 van het Terrassenreglement mag een op de openbare weg gelegen terras geen afbreuk doen aan:
a. de vrije doorgang van het verkeer, waaronder voetgangers;
b. het doelmatig en veilig gebruik van de weg;
c. het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
d. de toestand van het wegdek;
e. de brandveiligheid;
f. het uiterlijk aanzien van de gemeente;
g. enige andere publieke functie of gebruiksmogelijkheid van de openbare ruimte.
Ingevolge artikel 3 is het verboden op de openbare weg op zodanige wijze een terras te (doen) plaatsen en/of te gebruiken:
a. dat de vrije doorgang voor het verkeer minder bedraagt dan 3,5 meter;
b. dat op het speciaal voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg de vrije doorgang minder bedraagt dan 1,5 meter;
c. dat de toegang tot niet tot het horecabedrijf behorende terreinen en gebouwen wordt belemmerd of bemoeilijkt.
2.2. De Afdeling stelt allereerst vast dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, het besluit op de aanvraag om wijziging van de exploitatievergunning, ook in bezwaar, door de burgemeester als bevoegd bestuursorgaan is genomen.
2.3. Quignon exploiteert een horecagelegenheid aan de Oudegracht 134 te Utrecht. Bij de exploitatievergunning is een terras vergund met afmetingen van 7 m breed bij 1.75 m diep, met een oppervlakte van 12 m², gesitueerd direct tegen de gevel. Quignon heeft een wijziging van haar exploitatievergunning aangevraagd, in die zin dat het terras wordt uitgebreid met 1.55 m diepte. Bij het besluit op bezwaar van 14 juli 2009 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat bij de gewenste uitbreiding van het terras aan de gevelzijde de zogenoemde rabatstrook volledig wordt benut. Dit doet afbreuk aan de vrije doorgang van verkeer, waaronder voetgangers en het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Hierdoor kan een snelle hulpverlening in gevaar komen. De burgemeester heeft daarbij opgemerkt dat een beperkte uitbreiding van het terras waarbij in ieder geval 0.75 m van de zogenoemde rabatstrook vrij dient te blijven, wel zou kunnen worden toegestaan. Dan blijven de vrije doorgang en het doelmatig en veilig gebruik van de weg gewaarborgd.
2.4. Quignon betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat haar stelling dat de burgemeester gehouden was in te stemmen met de gevraagde terrasuitbreiding, nu ook na de terrasuitbreiding een vrije doorgang van 3.5 m gegarandeerd is, niet kan worden gevolgd, heeft miskend dat zij niet heeft beoogd dit te stellen. Quignon heeft beoogd te stellen dat met deze norm een concrete invulling is gegeven aan artikel 2 van het Terrassenreglement. Dit heeft als gevolg dat deugdelijk zal moeten worden gemotiveerd waarom geen vergunning voor de uitbreiding van het terras wordt verleend hoewel de resterende ruimte aan deze norm voldoet; de resterende ruimte is volgens Quignon 4.4 m tot 5 m. In dit verband voert Quignon tevens aan dat niet valt in te zien waarom bij een terras waarbij 0.75 m van de rabatstrook wordt vrijgehouden dan wel een vergunning kan worden verleend. Verder voert Quignon aan dat voldoende ruimte aanwezig is voor hulpdiensten, daar de andere weggebruikers ruimte zullen maken indien dit noodzakelijk is. Bovendien is volgens Quignon geen sprake van een gevaarlijke situatie, nu zowel voetgangers als fietsers gebruik kunnen maken van de volle breedte van de weg en de rabatstrook niet uitsluitend voor voetgangers is bestemd.
2.4.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen, vormt artikel 3 van het Terrassenreglement een aanvulling op artikel 2. Derhalve zal in elke situatie primair moeten worden bezien of de vrije doorgang van het verkeer en het doelmatig en veilig gebruik van de weg een terras toelaten en tot welke omvang. Hierbij vormt de 3.5 meternorm van artikel 3, aanhef en onder a, van het Terrassenreglement een minimumnorm, hetgeen meebrengt dat in concrete gevallen ruimere marges geboden kunnen zijn. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de terrasuitbreiding op de rabatstrook te zeer afbreuk doet aan de vrije doorgang en het doelmatig en veilig gebruik van de weg, ook al is de resterende ruimte meer dan het minimum van 3.5 m. Het deel van de Oudegracht waarin het terras is gelegen is toegankelijk voor voetgangers, fietsers, laad- en losverkeer en calamiteitenverkeer en is daarmee geen echt voetgangersgebied. Bij een beperkte uitbreiding van het terras waarbij 0.75 m van de rabatstrook vrij blijft, blijft het bedienend personeel binnen de rabatstrook staan en vormt het geen bijkomend obstakel voor de overige weggebruikers. Bovendien dient de weg te worden vrijgehouden voor hulpdiensten. Hierbij is van belang dat het college ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard dat de Oudegracht de hoofdroute vormt in geval van calamiteiten vanwaar de overzijde van de Oudegracht kan worden bereikt. De burgemeester heeft toegelicht dat de hulpdiensten een opstelruimte nodig hebben van 3.5 m, waarbij ruimte moet overblijven voor voetgangers en fietsers. Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat bij een uitbreiding van het terras tot op de rabatstrook gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. De omstandigheid dat zowel voetgangers als fietsers gebruik kunnen maken van de volle breedte van de weg en dat de rabatstrook niet uitsluitend voor voetgangers is bestemd, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van Quignon faalt.
2.5. Quignon betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Zij heeft erop gewezen dat aan de Vismarkt aan beide zijden van de straat terrassen zijn, waarbij het bedienend personeel voortdurend moet oversteken. Verder is de situatie aan de overzijde van de Oudegracht volgens Quignon problematischer, omdat daar in het geheel geen hulpdiensten kunnen passeren. Bovendien merkt Quignon op dat niet valt in te zien waarom aan de Oudegracht geen paaltjes kunnen worden aangebracht zoals bij de Donkere Gaard.
2.5.1. Hetgeen Quignon heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De burgemeester heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hij dient uit te gaan van de bestaande weginrichting en het bestaande gebruik daarvan en dat deze op de door Quignon aangehaalde plekken anders zijn dan op het onderhavige gedeelte van de Oudegracht. Wat de overzijde van de Oudegracht betreft heeft de burgemeester daaraan terecht toegevoegd dat het enkele feit dat daar geen hulpdiensten mogen rijden niet betekent dat hij voor het onderhavige deel van de Oudegracht, waar wel hulpdiensten mogen rijden, geen rekening met die hulpdiensten mag houden. Ter zitting van de Afdeling heeft het college verklaard dat de vergunningen voor de terrassen aan de overzijde van de Oudegracht en de Vismarkt zijn verleend op grond van een reeds lang bestaande situatie. De door Quignon aangehaalde situaties verschillen zodanig van het onderhavige gedeelte van de Oudegracht dat zich geen gelijk of gelijk te stellen geval voordoet.
2.6. Voorts betoogt Quignon dat de rechtbank de belangenafweging onjuist heeft beoordeeld. Volgens Quignon zijn er geen dringende belangen die zich tegen de door haar gewenste uitbreiding verzetten, nu voldoende ruimte voor de vrije doorgang voor het verkeer overblijft en een doelmatig en veilig gebruik van de weg is gewaarborgd. Bovendien stelt Quignon dat zij een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang heeft bij het kunnen continueren van het huidige terras.
2.6.1. Zoals onder 2.4.1 is overwogen, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een uitbreiding van het terras tot aan de rabatstrook afbreuk doet aan de vrije doorgang van het verkeer en het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Nu de uitbreiding van het terras derhalve niet voldoet aan artikel 2, aanhef en onder a en b, van het Terrassenreglement was de burgemeester, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Horecaverordening, gehouden de wijziging van de exploitatievergunning te weigeren. Quignon betoogt tevergeefs, onder verwijzing naar haar bedrijfseconomische belang en het belang van de aantrekkelijkheid van de Utrechtse binnenstad, dat de rechtbank de belangenafweging onjuist heeft beoordeeld, nu artikel 10, tweede lid, van de Horecaverordening geen ruimte laat voor een nadere belangenafweging. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
97-697.