ECLI:NL:RVS:2011:BP7792

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006951/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek gebruik perceel te Werkendam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 31 mei 2010 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten hadden een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Werkendam om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel in Werkendam. Dit verzoek werd op 26 april 2007 afgewezen. Na een aantal procedures, waaronder een uitspraak van de rechtbank op 10 oktober 2008, waarin het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, bleef het college bij zijn standpunt en verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 24 januari 2011 ter zitting behandelde.

De Raad van State overwoog dat de verharding op het perceel wordt gebruikt voor agrarische doeleinden, zoals de opslag van machines en suikerbieten. Appellanten betoogden dat het college ten onrechte had getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" en dat de verharding in strijd met dit bestemmingsplan was aangebracht. De Raad van State oordeelde echter dat het bestemmingsplan op het moment van het besluit van 17 november 2008 in werking was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het gebruik van de verharding niet in strijd was met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van gronden.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.

Uitspraak

201006951/1/H1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 mei 2010 in zaak nr. 09/4709 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college een verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Werkendam (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 april 2007 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 10 oktober 2008, nr. 08/1053, heeft de rechtbank het door van [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 januari 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 17 november 2008 heeft het college opnieuw het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2007 ongegrond verklaard, doch dat besluit onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 31 mei 2010, verzonden op 11 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2011, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.J. van Eijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door [persoon], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De op het perceel aangebrachte verharding wordt gebruikt voor de opslag van machines ten behoeve van de agrarische productie en de opslag van suikerbieten.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam". Zij voeren aan dat de Afdeling bij haar uitspraak van 24 juni 2009, in zaak nr.
200801902/2/R1, het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de op grond van dit bestemmingsplan aan het perceel toegekende bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB- (Medebestemming)" met de nadere aanduidingen "g" en "1 BW" en dat hieraan terugwerkende kracht toekomt.
2.2.1. Het betoog faalt. Zoals volgt uit de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78), worden door de vernietiging van een besluit tot goedkeuring van een bestemmingsplan de rechtsgevolgen van de op basis van dat plan verleende bouwvergunningen niet ongedaan gemaakt. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 21 april 2004, in zaak nr.
200305009/1heeft overwogen, geldt het oordeel dat aan de vernietiging van een goedkeuringsbesluit geen terugwerkende kracht toekomt ook voor de in het desbetreffende bestemmingsplan opgenomen gebruiksregimes. Uit de genoemde uitspraken volgt tevens dat het bestemmingsplan, zolang het in werking is, als het toetsingskader geldt voor het te nemen besluit op bezwaar en dat indien het besluit op bezwaar onder vigeur van het nieuwe plan is genomen, daarop in beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter niet kan worden teruggekomen.
2.2.2. Het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" was na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling 11 juli 2008, in zaak nr.
200801902/2, in werking getreden, zodat dit plan ten tijde van het besluit op bezwaar van 17 november 2008 als toetsingskader had te gelden. Voor zover het hoger beroep ziet op strijdigheden met de planvoorschriften van het oude bestemmingsplan "Omgeving Korn en Muilkerk", behoeft dat daarom geen bespreking.
De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat als het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" al van toepassing zou zijn, de rechtbank heeft miskend dat de verharding in strijd met dat bestemmingsplan is aangebracht en wordt gebruikt.
2.3.1. Op de beroepsgronden ten aanzien van de aanleg van de verharding op het perceel heeft de rechtbank in haar uitspraak van 10 oktober 2008 reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. Derhalve dient van de juistheid van dit oordeel te worden uitgegaan. Voor zover de rechtbank hieromtrent opnieuw een oordeel heeft gegeven is zij dan ook buiten de omvang van het geding getreden. De beroepsgronden die zien op het aanbrengen van de verharding behoeven derhalve evenmin bespreking.
Gelet op het vorenstaande is het geding beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het gebruik dat van de verharding op het perceel wordt gemaakt, in overeenstemming is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" op het perceel rustende bestemmingen.
2.3.2. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 17 november 2008 geldende bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het gedeelte van het perceel waarop de verharding is aangebracht de bestemming "Agrarisch gebied", met voor het grootste gedeelte de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-" met de nadere aanduidingen "g" en "1 BW".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de gronden aangewezen voor "Agrarisch gebied" bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 36, wordt onder duurzame agrarische bedrijfsvoering verstaan: in stand houden en ontwikkelen van de agrarische productiefunctie, waarbij als uitgangspunt geldt dat aan volwaardige agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden moeten worden geboden om ook op de lange termijn de nodige volwaardigheid en levensvatbaarheid te behouden.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.
Ingevolge het tweede lid wordt onder strijdig gebruik in ieder geval die vormen van gebruik verstaan die in de "Tabel strijdig gebruik/ aanlegvergunningen" zijn aangegeven, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor gronden met de (mede)bestemming "Recreatieve doeleinden", "Maatschappelijke doeleinden", "Nutsvoorzieningen", "Verkeersdoeleinden" voor "Agrarische bedrijfsdoeleinden" en "Bedrijfsdoeleinden" en het medegebruik "Woondoeleinden".
2.3.3. Het gebruik van de verharding op de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-" is blijkens artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften niet in strijd met het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik van de verharding op de bestemming "Agrarisch gebied" niet in strijd met het bestemmingsplan is, nu deze vorm van gebruik niet is aangewezen in artikel 22, tweede lid, van de planvoorschriften gelezen in samenhang met de "Tabel strijdig gebruik/aanlegvergunningen" en de activiteiten op het bedrijf vallen onder duurzame agrarische bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder 36.
Het betoog faalt.
2.4. Voor zover [appellanten] betogen dat het bestemmingsplan geen goede invulling geeft aan een goede ruimtelijke ordening, wordt overwogen dat dit zich niet richt tegen de aangevallen uitspraak en bovendien geen betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om handhaving.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden waarop deze rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
414-564.