ECLI:NL:RVS:2011:BP7787

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001997/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Centrum' van de gemeente Alblasserdam en de legalisatie van een voetbalkooi

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Centrum' van de gemeente Alblasserdam, dat op 15 december 2009 is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellant sub 1 en anderen richten hun beroep tegen de legalisatie van een voetbalkooi die is gebouwd op een perceel met de bestemming 'Groen'. Zij stellen dat de voetbalkooi hinder veroorzaakt, zoals geluidsoverlast en privacyproblemen. De raad van de gemeente Alblasserdam verdedigt het bestemmingsplan door te stellen dat de voetbalkooi voorziet in een behoefte en dat er maatregelen zijn getroffen om overlast te beperken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 januari 2011 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen van de appellanten niet zorgvuldig heeft afgewogen. De overlast die de voetbalkooi met zich meebrengt, is niet alleen het gevolg van misbruik, maar ook van regulier gebruik. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft het plandeel met de bestemming 'Groen' dat ziet op het perceel ten oosten van de woningen van appellant sub 1 en anderen. Het beroep van appellant sub 2, dat zich richt tegen andere aspecten van het bestemmingsplan, wordt ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat het bestemmingsplan in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de raad niet heeft aangetoond dat de voetbalkooi geen onaanvaardbare hinder veroorzaakt voor de omwonenden.

Uitspraak

201001997/1/R1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Alblasserdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door P. van der Hoogt, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door M.A.M. de Baar, en de raad, vertegenwoordigd door C. Corbeau en M.H.J. Kleverwal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het centrum van Alblasserdam.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.2. [appellant sub 1] en anderen richten hun beroep tegen het plandeel met de bestemming "Groen", voor zover betrekking hebbend op het perceel ten oosten van hun woningen aan het [locatie 1] tot en met [locatie 2] (hierna: het perceel) en voor zover daarmee een op dat perceel gesitueerde voetbalkooi wordt gelegaliseerd. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de voetbalkooi is gebouwd in strijd met het vorige plan en zonder bouwvergunning. Zij ondervinden hinder als gevolg van de voetbalkooi en achten het daarom ongewenst dat de voetbalkooi wordt gelegaliseerd in dit plan. Zo ondervinden zij geluidhinder vanwege spelende kinderen, het schoppen tegen ballen en tegen het stalen hekwerk stuiterende ballen. Zij hebben overlast van ballen die over het hek in hun tuin geschoten worden en kinderen die op schuren en schuttingen klimmen om de ballen te halen. Tevens wordt hun privacy aangetast vanwege het zicht op hun tuin en woning vanuit de kooi en ondervinden zij hinder vanwege het zicht op de kooi vanuit hun achtertuin. Daarnaast voeren [appellant sub 1] en anderen aan in de avonduren overlast te ondervinden van hangjongeren. [appellant sub 1] en anderen wijzen op alternatieve speelplekken in de omgeving zoals een speelpleintje op korte afstand van de voetbalkooi en een open veldje met een voetbaldoel.
2.2.1. Het perceel had in het vorige plan de bestemming "Tuinen". De raad acht die bestemming niet langer passend nu het perceel reeds sinds jaren niet meer behoort bij een aangrenzend hoofdgebouw en is ingericht als openbare ruimte. Daarom is in het plan gekozen voor de bestemming "Groen", waarbinnen speelvoorzieningen zijn toegestaan. Daarmee is de sinds jaren bestaande feitelijke situatie als zodanig bestemd. De raad acht het belangrijk dat de voetbalkooi gehandhaafd blijft, gelet op het Speelruimte beleidsplan uit 1995 (hierna: het beleidsplan) waarin onder meer maximumafstanden zijn neergelegd die worden aangehouden tussen speelvoorzieningen en de doelgroepen daarvan. De raad stelt dat de bestrijding van eventuele hinder vanwege de voetbalkooi een handhavingaspect betreft en in dat kader dient te worden beoordeeld. Overigens zijn reeds maatregelen getroffen om overlast tegen te gaan, zoals reparatie van het net achter het doel, verlaging van het hek van vier naar drie meter hoogte, het instellen van een alcoholverbod en het afsluiten van de kooi tussen 21:00 uur en 9:00 uur. Een geluidmeting door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid is niet gelukt, aangezien de voetbalkooi niet werd gebruikt op het moment van het onderzoek. De raad stelt dat geen alternatieve speelvoorzieningen aanwezig zijn in de nabijheid van de voetbalkooi. Het door [appellant sub 1] en anderen genoemde speelpleintje is gericht op een jongere doelgroep en is zodoende geen alternatief voor de voetbalkooi. Het open veldje zal in de toekomst worden bebouwd.
2.2.2. Ingevolge artikel 6.1 van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en water;
b. speelvoorzieningen;
c. paden;
d. voorzieningen voor langzaamverkeer;
e. kunstwerken, beeldende kunst;
f. nutsvoorzieningen;
g. straatmeubilair.
Ingevolge artikel 6.2 mogen binnen de bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat gebouwen niet zijn toegestaan en de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan drie meter.
Ingevolge artikel 1 wordt onder bouwwerk verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
2.2.3. De voetbalkooi betreft een aan vier zijden omheind, verhard veld van 12,2 meter bij 11,5 meter. De omheining bestaat uit een drie meter hoog hekwerk, dat deels uit metalen rasters en deels uit netten bestaat. Aan de zuidzijde, waar de voetbalkooi grenst aan een metalen loods, is een doel aangebracht. De kooi is gesitueerd ten oosten van de zijgevel van de woning aan het [locatie 1], waar [appellant sub 1] woont. Ter zitting is komen vast te staan dat de afstand tussen de kooi en het perceel aan de [locatie 1] ongeveer 1,30 meter bedraagt. De kooi grenst aan de oostzijde aan de openbare weg en parkeerplaatsen.
2.2.4. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat de voetbalkooi voorziet in een behoefte en dat geen alternatieve speelvoorzieningen, dan wel alternatieve locaties aanwezig zijn in de nabije omgeving van de voetbalkooi. Daartegenover staat het belang van [appellant sub 1] en anderen gevrijwaard te blijven van de overlast die de voetbalkooi onweersproken met zich brengt. Hierbij is van belang dat de voetbalkooi is gesitueerd op een klein perceel dat ligt ingeklemd tussen woningen en tuinen in een op zichzelf stille omgeving. De raad heeft met zijn stelling dat overlast vanwege de voetbalkooi een handhavingsaspect betreft, niet onderkend dat overlast niet slechts wordt veroorzaakt door misbruik van de voetbalkooi, maar ook door het reguliere gebruik daarvan, waartegen niet handhavend zal kunnen worden opgetreden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat reeds een aantal maatregelen is getroffen, maar dat niet is komen vast te staan dat de overlast daardoor relevant is afgenomen. Het verlagen van het hek van de voetbalkooi heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat meer ballen uit de kooi in de tuinen van [appellant sub 1] en anderen worden geschoten. Van de zijde van de raad is in dit verband ter zitting toegelicht dat het spannen van een net over de voetbalkooi waardoor ballen niet meer uit de kooi in de tuinen van [appellant sub 1] en anderen kunnen worden geschoten, uit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk is. Voorts bestaat geen duidelijk beeld van de mate van geluidoverlast die [appellant sub 1] en anderen ondervinden vanwege de voetbalkooi, maar de vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting erkend dat sprake zal zijn van hoge piekniveaus. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad de belangen van [appellant sub 1] en anderen niet op zorgvuldige wijze heeft afgewogen tegen de belangen die gediend zijn met het behoud van de voetbalkooi.
2.2.5. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" dat ziet op het perceel ten oosten van het [locatie 1].
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] stelt dat onderzoek had moeten worden verricht naar de gevolgen van het plan voor de geluidsbelasting en de luchtkwaliteit, nu het plan voorziet in de bouw van 500 woningen.
2.3.1. De raad stelt dat het plan conserverend van aard is en dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De 500 woningen waarop [appellant sub 2] doelt zijn reeds mogelijk gemaakt in het vorige plan "Raadhuisplein e.o. en Woonwerf Verolme", vastgesteld op 18 juni 2003 en goedgekeurd op 3 februari 2004. Daarvan zijn 400 woningen inmiddels gerealiseerd. Ten behoeve van het vorige plan is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit waaruit is gebleken dat de grenswaarden niet worden overschreden als gevolg van de woningbouw. De raad betoogt dat aan het aspect geluid tijdens de procedure van het vorige plan uitvoerig aandacht is besteed en voor zover met bouwplannen is afgeweken van dat plan is dit onderwerp in het kader van de verleende vergunningen opnieuw aan de orde gekomen. De benodigde hogere grenswaardeprocedure voor zowel wegverkeerslawaai als industrielawaai is gelijktijdig met de vrijstellingsprocedure gevolgd.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat de bouw van de 500 woningen waarop [appellant sub 2] doelt reeds mogelijk is gemaakt in het vorige plan in welk kader, voor zover thans van belang, onderzoek is verricht naar de gevolgen daarvan voor geluid en luchtkwaliteit en dat het merendeel van woningen reeds is gerealiseerd. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet van de deugdelijkheid van de in het kader van het vorige plan verrichte onderzoeken kan worden uitgegaan.
2.4. Het beroep van [appellant sub 2] is verder gericht tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd", voor zover toegekend aan de oneven zijde van de Cortgene en het plandeel met de bestemming "Centrum", voor zover toegekend aan de even zijde van de Cortgene. Deze plandelen maken een veelheid aan functies mogelijk zoals cafetaria, restaurants en winkels. [appellant sub 2] acht de artikelen 4.1 en 5.1 van de planregels te ruim geformuleerd en in strijd met het gemeentelijk beleid zoals vervat in het Wegengebruiksplan. [appellant sub 2] vreest dat de plandelen een verkeersaantrekkende werking hebben en daardoor zullen leiden tot verkeershinder, parkeerproblemen en verkeersonveiligheid. Hij voert in dit verband aan dat het parkeeronderzoek uit 2003 niet meer actueel is. Daarnaast is volgens hem onvoldoende duidelijk omschreven wat in artikel 7.1, aanhef en onder c, wordt verstaan onder "ondergeschikte horeca". Het plandeel met de bestemming "Centrum" zal voorts leiden tot een duurzame ontwrichting van het plaatselijke voorzieningenniveau, aldus [appellant sub 2].
2.4.1. De raad stelt dat de functies waarvan [appellant sub 2] negatieve gevolgen verwacht grotendeels reeds zijn voorzien in de vorige plannen, "Raadhuisplein e.o. en Woonwerf Verolme" en "Herziening 1952 van het uitbreidingsplan regelende de bestemming in onderdelen van gronden gelegen nabij de bebouwde kommen Dam en Kinderdijk". Ter zitting heeft de raad toegelicht dat aan de mogelijkheden in de vorige plannen alleen de functies maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, lichte bedrijvigheid en aan-huis-verbonden beroepen zijn toegevoegd. Voorts is op grond van het voorliggende plan alleen horeca toegestaan op die locaties waar reeds horecavoorzieningen zijn gevestigd. Verder maakt artikel 7.1, aanhef en onder c, van de planregels aan maatschappelijke en culturele voorzieningen onderschikte horecavoorzieningen mogelijk op gronden met de bestemming "Maatschappelijk". Een zelfstandige horecavoorziening is ter plaatse derhalve niet mogelijk.
Het Wegengebruiksplan is een beleidskader voor het beheer en onderhoud van de gemeentelijke wegen en de plandelen zijn daarmee niet in strijd. Tevens ontstaat geen verslechtering van de verkeerssituatie en verkeersveiligheid. Het parkeeronderzoek uit 2003 is opgesteld in het kader van het vorige plan "Raadhuisplein e.o. en Woonwerf Verolme" en wordt geactualiseerd indien nodig.
2.4.2. De plandelen met de bestemmingen "Gemengd" en "Centrum", waarop [appellant sub 2] doelt, hadden in de vorige plannen de bestemmingen "Woondoeleinden II" en "Gemengde bebouwing". Binnen de bestemming "Woondoeleinden II" waren diverse functies toegestaan, zoals wonen, horeca- en maatschappelijke voorzieningen, detailhandelbedrijven en kantoren. Binnen de bestemming "Gemengde bebouwing" was eveneens een verscheidenheid aan functies mogelijk, zoals wonen, winkels en kantoren. In het voorliggende plan zijn binnen de bestemmingen "Centrum" en "Gemengd" onder meer detailhandel, kantoren, wonen, dienstverlenende bedrijven, lichte bedrijvigheid, aan-huis-verbonden beroepen en maatschappelijke voorzieningen toegestaan, alsmede horeca op die locaties waar reeds horecavoorzieningen zijn gevestigd. Dit betekent dat in aanvulling op de functies die de vorige plannen aan het Cortgene mogelijk maakten, het voorliggende plan dienstverlenende bedrijven, lichte bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen en aan-huis-verbonden beroepen mogelijk maakt. Gelet op de mogelijkheden die reeds bestonden onder de vorige plannen, acht de Afdeling dit geen planologisch relevante uitbreiding van de toegestane functies. Reeds hierom ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan op dit punt zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het plaatselijke voorzieningenniveau. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet uit heeft kunnen gaan van het parkeeronderzoek uit 2003. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre een verkeersaantrekkende werking zal hebben, dan wel zal leiden tot verkeersonveiligheid. In het aangevoerde ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met het Wegengebruiksplan.
2.5. Het beroep van [appellant sub 2] is voorts gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Centrum" en "Wonen" voor zover toegekend aan het perceel tegenover zijn woning waarop een appartementencomplex met commerciële ruimtes is gerealiseerd. De plandelen maken de bouw van een appartementencomplex mogelijk met een hoogte van 11 tot 14 meter. [appellant sub 2] vreest dat daardoor de lichtinval in zijn woning zodanig zal verminderen dat niet meer wordt voldaan aan het Bouwbesluit en dat zijn woning daardoor in waarde zal dalen.
[appellant sub 2] stelt verder dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" tegenover zijn woning afbreuk doet aan het karakter van de naastliggende kerk, die een Rijksmonument is. Hij stelt in dit verband dat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM) ten onrechte niet om advies is gevraagd omtrent de bouw van het verenigingsgebouw daar. Het plan maakt voorts hogere bebouwing mogelijk dan wat er nu feitelijk staat, zodat niet slechts sprake is van de planologische inpassing van de onherroepelijke vrijstelling.
2.5.1. De raad stelt dat de bouw van het appartementencomplex reeds mogelijk is gemaakt in het vorige plan, dat daarvoor reeds bouwvergunningen en voor zover nodig vrijstellingen zijn verleend en dat de bouw inmiddels is gerealiseerd. Dat de bebouwing aan de Cortgene passend is in de omgeving is destijds verwoord in de ruimtelijke onderbouwing van
1 augustus 2008, opgesteld door Stedenbouwkundig Bureau Wissing. Uit het destijds verrichtte bezonningsonderzoek is voorts gebleken dat de bouw van het verenigingsgebouw niet tot gevolg heeft dat de lichtinval in de woning van [appellant sub 2] zodanig afneemt dat niet langer aan de criteria van het Bouwbesluit wordt voldaan.
De raad stelt verder dat de gemeentelijke monumentencommissie geen bezwaar heeft tegen het verenigingsgebouw naast de kerk. De RACM is niet geconsulteerd, nu deze zich bezighoudt met de bescherming van een monument als object en niet met het bouwen in de omgeving van een monument. Aangezien het perceel geen deel uitmaakt van een beschermd dorpsgezicht, vloeien er geen beperkingen voort uit de Monumentenwet 1988, aldus de raad. Het verenigingsgebouw heeft een nokhoogte van 7,8 meter. Vanwege de harmonisatie van bouwmogelijkheden maakt het plan ter plaatse een nokhoogte van tien meter mogelijk.
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat in het kader van de voor het appartementencomplex en verenigingsgebouw verleende vrijstellingen en bouwvergunningen reeds een ruimtelijke afweging is gemaakt. De raad heeft zich op grond van het bezonningsonderzoek terecht op het standpunt gesteld dat, anders dan [appellant sub 2] betoogt, het appartementencomplex niet tot gevolg heeft dat de lichtinval in de woning van [appellant sub 2] zodanig afneemt dat niet langer aan de criteria van het Bouwbesluit wordt voldaan. De raad heeft in redelijkheid kunnen kiezen voor het harmoniseren van de bouwmogelijkheden in het centrum van Alblasserdam. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen wordt geschaad doordat het plan ter plaatse van het verenigingsgebouw een nokhoogte van tien meter mogelijk maakt. De raad heeft voorts terecht gesteld dat in dit geval geen verplichting bestond de RACM te consulteren.
2.6. [appellant sub 2] stelt verder dat de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding onvoldoende zijn onderzocht. Hij voert hiertoe aan dat in het plangebied een waterkering ligt en dat uit de plantoelichting volgt dat het plan negatieve gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding.
2.6.1. In de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding in het gebied. Conform het bepaalde in het gemeentelijke waterplan zijn de in het plangebied aanwezige waterhuishoudkundige aspecten benoemd en waar mogelijk juridisch geregeld. Zo is de bescherming van de dijk, de boezemkades en de bijbehorende keurzones geregeld in de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering". De A-watergangen in het plangebied zijn bestemd als "Water". Indien ervoor wordt gekozen het bestaande snippergroen dat de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" heeft te verharden ten behoeve van extra parkeerplaatsen, dient de toename aan verharding te worden gecompenseerd in extra waterberging elders in het plangebied. In de planregels is hiertoe een regeling opgenomen. De raad wijst erop dat het waterschap bij brief van 30 juli 2009 heeft medegedeeld dat het in het kader van het vooroverleg gegeven wateradvies voldoende in het plan is verwerkt.
2.6.2. Gelet op hetgeen in de plantoelichting staat en op de omstandigheid dat het waterschap heeft ingestemd met het plan, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding onvoldoende zijn onderzocht.
2.7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.8. Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alblasserdam van 15 december 2009, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" dat ziet op het perceel ten oosten van het [locatie 1];
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Alblasserdam aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
472-673.