ECLI:NL:RVS:2011:BP7773

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902466/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van het gebied Duinen Schiermonnikoog als speciale beschermingszone

Op 16 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (hierna: de Vogelbescherming) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). De zaak betreft de aanwijzing van het gebied Duinen Schiermonnikoog als speciale beschermingszone op basis van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. De minister had op 26 februari 2009 het gebied aangewezen, maar de Vogelbescherming heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat de instandhoudingsdoelstellingen niet adequaat waren vastgesteld.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op zittingen op 30 november en 1 december 2010. De Vogelbescherming werd vertegenwoordigd door mr. K. Wheeler, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot en mr. ing. H.D. Strookman. Tijdens de zittingen zijn ook de Waddenvereniging en It Fryske Gea gehoord. De Afdeling heeft overwogen dat de minister bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen de landelijke staat van instandhouding van een habitattype of soort als uitgangspunt mag nemen. Dit betekent dat niet voor elk gebied waar een soort of habitattype is aangewezen, een verbeteropgave hoeft te worden geformuleerd, zelfs niet als de landelijke staat van instandhouding ongunstig is.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met de Vogel- en Habitatrichtlijn en dat het bestreden besluit niet in strijd met het recht is voorbereid of vastgesteld. Het beroep van de Vogelbescherming is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.

Uitspraak

200902466/1/R2.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (hierna: de Vogelbescherming), gevestigd te Zeist,
appellante,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2009, kenmerk DRZO/2008-006, heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het gebied Duinen Schiermonnikoog aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn), en het besluit van 7 april 2005, kenmerk DRR&R/2005/1065 II, tot aanwijzing van het gebied Duinen Schiermonnikoog als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna: de Vogelrichtlijn), gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft de Vogelbescherming bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 mei 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Vogelbescherming heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken 200902378/1/R2, 200902380/1/R2, 200902381/1/R2, 200902398/1/R2, 200902443/1/R2, en 200902464/1/R2, ter zitting behandeld op 30 november 2010 en 1 december 2010, waar de Vogelbescherming, vertegenwoordigd door mr. K. Wheeler, werkzaam bij de Vogelbescherming, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot en mr. ing. H.D. Strookman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de Waddenvereniging en It Fryske Gea, vertegenwoordigd door A. Wouda, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover de Vogelbescherming zich in het beroepschrift richt tegen de algemene systematiek die door de minister is gehanteerd bij de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen, verwijst de Afdeling kortheidshalve naar hetgeen is overwogen onder 2.10. en verder van de uitspraak van heden in zaak nr.
200902380/1/R2.
Uit die uitspraak volgt dat de minister bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor een gebied de landelijke staat van instandhouding van een habitattype of soort als uitgangspunt mag nemen en dat niet zonder meer geldt dat indien een soort of habitattype landelijk in een ongunstige staat van instandhouding verkeert voor ieder gebied dat voor deze soort of dit habitattype is aangewezen een verbeteropgave dient te worden geformuleerd.
Voorts is in die uitspraak geoordeeld dat het streven naar een gunstige staat van instandhouding niet de verplichting met zich brengt om de te formuleren instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied te baseren op het handhaven van populaties van soorten in een omvang zoals die bestonden op het moment waarop uitvoering had moeten zijn gegeven aan de op grond van de Vogelrichtlijn geldende verplichtingen.
Tevens is in die uitspraak geoordeeld dat de wijze waarop de minister bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau het begrip 'haalbaar en betaalbaar' hanteert niet in strijd is met de Vogel- en Habitatrichtlijn.
2.2. Wat betreft het betoog van de Vogelbescherming dat ten onrechte geen termijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstelling is opgenomen in het aanwijzingsbesluit voor de blauwe kiekendief, het paapje, de velduil en de tapuit, waarvan de populaties sterk afnemen, verwijst de Afdeling naar het overwogene onder 2.14.2., eveneens in de uitspraak van heden in zaak nr.
200902380/1/R2. Hieruit volgt dat de minister heeft kunnen afzien van het verbinden van termijnen aan de vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen.
2.3. In hetgeen de Vogelbescherming heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
571.