201004176/1/R3.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [woonplaats],
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Slek 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, beroep ingesteld.
[appellante sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 2] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2011, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. A.J. Likkel, werkzaam bij Likkel juridisch advies, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. Siega-Gulikers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in de actualisering van de bestemmingsplannen voor de kern Slek.
2.2. [appellant sub 3] betoogt dat aan de percelen, kadastraal bekend sectie G5663 en 5593, tegenover het perceel Slekkerstraat 32, ten onrechte geen woonbestemming, maar de bestemming "Agrarisch (A)" is toegekend. Hij voert aan dat een agrarische bestemming voor gronden in een gesloten straatwand aan de Slekkerstraat, een hoofdstraat in Slek, niet in de rede ligt. Verder stelt hij dat de percelen vroeger ook een woonbestemming hadden. Voorts voert hij aan dat het rijksbeleid gericht is op inbreiding in bestaande kernen. Tot slot stelt hij dat is toegezegd dat inwoners die binding hebben met Slek altijd mogen bouwen in de Slekkerstraat.
2.2.1. De raad heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de percelen bestemd zijn volgens het bestaande gebruik. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de percelen zijn gelegen in het overgangsgebied van Slek en het buitengebied en dat het uit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is dat de rand van een kern geleidelijk overgaat in het buitengebied. Hiernaast stelt de raad zich op het standpunt dat door de beperkte woningbehoefte, in verband met de bevolkingskrimp, het wenselijk is dat woningbouw wordt gerealiseerd op een locatie waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd, het algemeen belang is gebaat en dat woningbouw in het buitengebied in het algemeen geen meerwaarde heeft. In verband daarmee vreest de raad voor ongewenste precedentwerking in geval op deze percelen woningbouw wordt toegestaan. Tot slot stelt de raad dat niet aannemelijk is dat voormelde toezegging is gedaan, nog daargelaten dat deze toezegging niet is gedaan door de raad, die bevoegd is tot het vaststellen van een bestemmingsplan.
2.2.2. Niet in geschil is dat bedoelde gronden in het vorige plan een agrarische bestemming hadden. Voorts liggen de percelen blijkens de verbeelding in een overgangsgebied naar het buitengebied en niet in een gesloten straatwand, gelet op de aangrenzende agrarisch gebruikte en als zodanig bestemde percelen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch (A)" aan de percelen heeft kunnen toekennen. [appellant sub 3] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat door de raad een rechtens te honoreren toezegging is gedaan dat ter plaatse gebouwd zou mogen in de Slekkerstraat. Dat het rijksbeleid niet in de weg zou staan aan inbreiding op deze locatie brengt voorts niet reeds met zich dat de raad dan ook moet overgaan tot het toekennen van een woonbestemming aan deze percelen.
In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
2.3. [appellante sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte geen vervanging en uitbreiding van de drie tijdelijke units voor opslag- en inpakruimte van ongeveer 125 m² naar een permanente opslag- en inpakruimte met een oppervlakte van maximaal 150 m² mogelijk maakt op zijn perceel aan de Hoogstraat 66. Zij stelt dat de extra opslag- en inpakruimte cruciaal is voor de continuïteit van het bedrijf. Aan haar concrete plannen op dit punt, die bij de gemeente bekend zijn, is ten onrechte geen aandacht besteed. Verder stelt zij dat het gemeentelijke en het provinciale ruimtelijke beleid niet in de weg staan aan de door haar gewenste uitbreiding. Voorts stelt zij dat, nu niet valt te voorzien dat het bedrijf binnen de planperiode zal worden beëindigd, ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de uitbreidings- of de verplaatsingsmogelijkheden hiervan. In dit verband voert [appellante sub 2] aan dat de rechtbank Roermond heeft overwogen dat binnen de gemeente geen alternatieve locaties voorhanden zijn. Daarnaast voert zij aan dat de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel (sdh) - groothandel in sportprijzen (ghs)" te beperkend is en dat de raad niet gemotiveerd heeft waarom een dergelijke beperking noodzakelijk is. Zij voert tot slot aan dat ten onrechte geen bouwvlak is opgenomen voor de testbaan op het perceel, waarvoor een bouwvergunning is verleend.
2.3.1. De raad stelt voorop dat de bestaande permanente bebouwing en het bestaande gebruik in dit plan zijn opgenomen en stelt zich op het standpunt dat verdere uitbreiding van het bedrijf, gelet op de huidige omvang van het bedrijf en de ligging in een woonwijk, niet wenselijk is. Volgens de raad is het provinciale beleid, waar [appellante sub 2] naar verwijst, niet van toepassing, nu het bedrijf een bovenregionaal en internationaal karakter heeft, en dient het bedrijf zich bij verdere uitbreiding te richten op alternatieve locaties. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel (sdh) - groothandel in sportprijzen (ghs)" noodzakelijk is, nu andersoortige (grootschalige) detailhandel in de kleine woonkern ongewenst is.
2.3.2. Ingevolge artikel 1, onder 27, van de planregels moet onder een bouwwerk worden verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Ingevolge dit artikel, onder 35, moet onder een gebouw worden verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 10.2.3, aanhef en onder a, mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
2.3.3. Aan het perceel van [appellante sub 2] aan de Hoogstraat 66 is de bestemming "Detailhandel (dh)" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel (sdh) - groothandel in sportprijzen (ghs)" toegekend, op basis waarvan ter plaatse uitsluitend detailhandel in handboogartikelen en groothandel in sportprijzen is toegestaan. Op het perceel bevindt zich buiten het bouwvlak een overkapte testbaan voor de handboogsport.
2.3.4. Op 23 november 2004 is een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een testbaan voor de handboogsport op het perceel. Ter zitting is komen vast te staan dat de overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is, nu de overkapping niet met minstens twee wanden is omsloten. Gelet op artikel 10.2.3, aanhef en onder a, van de planregels heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de testbaan geen bouwvlak behoefde te worden opgenomen in het plan. Dit betoog faalt derhalve.
2.3.5. De Afdeling stelt vast dat bij het besluit tot vaststelling van het plan niet is ingegaan op de vraag of de continuïteit van het bedrijf is gewaarborgd zonder enige uitbreidingsmogelijkheden. [appellante sub 2] heeft erop gewezen dat zij meer opslag- en inpakruimte nodig heeft als gevolg van het steeds volumineuzer worden van de artikelen in de handboogsport en omdat importeurs steeds minder risico willen nemen bij de inkoop, waardoor zij genoodzaakt is grotere partijen te bestellen en op te slaan. De stelling van [appellante sub 2] dat enige uitbreidingsmogelijkheden noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering en de continuïteit van het bedrijf, acht de Afdeling aannemelijk. Het plan maakt echter geen enkele uitbreiding mogelijk. Aangezien niet in geschil is dat niet is te voorzien dat het bedrijf binnen de planperiode op deze locatie zal worden beëindigd, heeft de raad een onderzoek naar de uitbreidingsmogelijkheden niet achterwege kunnen laten. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel (sdh) - groothandel in sportprijzen (ghs)", gelezen in samenhang met artikel 10.1, onder b, van de planregels, zodanig specifiek is dat de mogelijkheden tot verkoop van de gronden en opstallen en daarmee verplaatsing van het bedrijf aanzienlijk worden beperkt, omdat ter plaatse uitsluitend detailhandel in handboogartikelen en een groothandel in sportprijzen is toegestaan. Voorts heeft de raad niet bezien of een bouwvlak met een functieaanduiding uitsluitend ten behoeve van de gewenste extra opslag- en inpakruimte kan worden toegekend teneinde, zoals de raad heeft betoogd, uitbreiding van de detailhandelfunctie te voorkomen.
2.3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Detailhandel (dh)" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel (sdh) - groothandel in sportprijzen (ghs)" is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
2.4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat aan hun perceel, kadastraal bekend nummer 439, naast het perceel Slekkerstraat 3, ten onrechte de bestemming "Agrarisch (A)" is toegekend, waardoor de bouw van een woning op het perceel onmogelijk is. Zij voeren aan dat het perceel niet geschikt is voor agrarisch gebruik door de beperkte omvang en de ligging naast het woonhuis aan de Slekkerstraat 3. Voorts voeren zij aan dat de directe omgeving diverse kenmerken van de bebouwde kom heeft, nu de Slekkerstraat als 30 km-zone is ingericht, aan beide zijden van het perceel woningen staan en hierdoor van een open structuur geen sprake meer is, en het perceel bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" bewust buiten het plangebied is gelaten, zodat het niet toekennen van een woonbestemming aan het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4.1. De raad stelt voorop dat het plan in overeenstemming is met het bestaande gebruik en dat een verdere verdichting van de open ruimte ter plaatse niet gewenst is, omdat daardoor de kernen Slek en Pey aan elkaar groeien, het karakter van Slek als afzonderlijke kern wordt aangetast en het buitengebiedkarakter ter plaatse verloren gaat. De raad erkent dat een deel van het plangebied weliswaar enkele kenmerken vertoont van de bebouwde kom, maar vreest dat het toestaan van een woning ter plaatse een ongewenste precedentwerking heeft.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat in de procedure omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" in 2005 het perceel bewust buiten de grenzen van dat bestemmingsplan is gelaten en is besloten dat het perceel zou worden betrokken bij het bestemmingsplan voor de bebouwde kom. Blijkens de reactie op de zienswijze van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] heeft de raad hierbij destijds betrokken dat het gebied waar het perceel in ligt diverse kenmerken van de bebouwde kom heeft, omdat er diverse woningen staan, de weginrichting en de verkeers- en stedenbouwkundige structuur het gebied het karakter van een bebouwde kom geven en het een relatief klein tussengebied is waarbij al een duidelijke verbinding tussen de kernen van Slek en Pey aanwezig is. Hierdoor was volgens de raad feitelijk eerder sprake van een inbreidingslocatie. Gelet hierop kan de Afdeling het thans ingenomen standpunt van de raad dat het toekennen van een woonbestemming aan het perceel het karakter van Slek als afzonderlijke kern aantast en het buitengebied karakter ter plaatse verloren gaat, niet volgen. Het betoog slaagt.
2.4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)" voor het perceel, kadastraal bekend nummer 439, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is gegrond. Het bestreden besluit dient wat betreft dit plandeel wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.5. De raad dient ten aanzien van de beroepen van [appellante sub 2] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft het beroep van [appellant sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Echt-Susteren van 10 februari 2010, voor zover dit betreft: - - het plandeel met de bestemming "Detailhandel (dh)" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel (sdh) - groothandel in sportprijzen (ghs)";
- het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)", voor zover het betreft het perceel kadastraal bekend nummer 439;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Echt-Susteren tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Echt-Susteren tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Echt-Susteren aan [appellante sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
VII. gelast dat de raad van de gemeente Echt-Susteren aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011