201006822/1/V2.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 17 juni 2010 in zaak nr. 09/41325 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2011, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.H.M. Maas, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2.1. De vreemdeling klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht het standpunt heeft ingenomen dat het vermoeden van de vreemdeling dat hij als gevolg van de getuigenis van zijn broer voor het Joegoslavië Tribunaal in Servië geen bescherming kan krijgen, geen realiteitsgehalte heeft. De rechtbank is daartoe, volgens de vreemdeling, ten onrechte de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunten dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Servië van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2008 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat er in de Sandjak regio multi-etnische politieteams aanwezig zijn, waarmee voor hem de mogelijkheid bestaat om bescherming te vragen bij niet-etnisch Servische politieagenten, en dat de vreemdeling kan worden tegengeworpen dat niet is gebleken dat hij heeft geprobeerd om op een hoger niveau bescherming te zoeken. Hij betoogt daartoe dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zich tot de multi-etnische politiemacht wendt nu het merendeel van die politiemacht Servisch is en hij vanwege de getuigenis van zijn broer weinig hulp kan verwachten van Servische politieagenten. De rechtbank heeft derhalve niet zonder nadere motivering het standpunt van de staatssecretaris kunnen volgen. Voorts betoogt de vreemdeling dat hij niet alleen vanwege de problemen van zijn broer maar ook om andere redenen problemen met de plaatselijke autoriteiten heeft gekregen, hetgeen de situatie voor hem nog moeilijker maakte.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 5 augustus 2008 in zaak nr. 200708107/1, www.raadvanstate.nl) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst wordt onderzocht of in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij wordt informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, betrokken. Eerst nadat die vraag bevestigend is beantwoord kan aan de orde komen de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien dat laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
2.1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling slachtoffer is geworden van bedreigingen en mishandelingen door aanhangers van moslimleider Zilkic in de Sandjak regio in Servië. Evenmin is in geschil dat de broer van de vreemdeling op 1 juli 2008 een getuigenverklaring heeft afgelegd voor het Joegoslavïe Tribunaal en dat dit in zijn woonomgeving bekend is geworden.
De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 21 oktober 2009, waarin het voornemen is ingelast, op het standpunt gesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij als gevolg van de getuigenis van zijn broer geen bescherming van de lokale politie kan krijgen, niet wordt gevolgd. Uit het ambtsbericht blijkt dat er in de Sandjak regio multi-etnische politieteams aanwezig zijn om spanningen binnen de multi-etnische en multireligieuze gemeenschap het hoofd te bieden. De staatssecretaris heeft weliswaar erkend dat er etnisch Servische politieagenten zijn die vanwege de getuigenis van zijn broer zullen weigeren de vreemdeling te helpen, maar tevens gesteld dat de vreemdeling bescherming kan vragen bij de aanwezige niet-etnisch Servische politieagenten. De vreemdeling heeft volgens de staatssecretaris geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te twijfelen aan het ambtsbericht. De door de vreemdeling in beroep overgelegde informatie van the International Helsinki Federation for Human Rights van oktober 2002 bevestigt dat in zijn woonplaats, Sjenica, 15,84% van de politieagenten bestond uit Bosniakken en 84,16% van de politieagenten uit Serviërs. Uit de door de vreemdeling in hoger beroep overgelegde informatie van the Helsinki Committee for Human Rights in Serbia van september 2009 blijkt dat in Novi Pazar, de hoofdstad van de Sandjak regio, in 2009 50% van de politieagenten uit Bosniakken bestond en 50% van de politieagenten uit Serviërs. Deze stukken geven derhalve blijk van de aanwezigheid van Bosniakken bij de politie, zodat van de vreemdeling verlangd kan worden dat hij zich tot de lokale autoriteiten wendt voor bescherming, aldus de minister.
De staatssecretaris heeft zich in voormeld besluit voorts op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de bescherming van de hogere autoriteiten in te roepen. Ter zitting in hoger beroep heeft de minister in dit verband nader toegelicht dat uit het ambtsbericht blijkt dat de politie in Servië ressorteert onder het Algemene Directoraat van Politie van het Servische ministerie van Binnenlandse Zaken. Het Algemene Directoraat van Politie bestaat onder meer uit 27 regionale politie-departementen, 48 politie substations en 161 politiestations. Dat de vreemdeling niet de bescherming van de hogere autoriteiten heeft ingeroepen, kan hem worden tegengeworpen nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos was, aldus de minister.
2.1.3. De vreemdeling heeft niet gesteld dat in Servië in het algemeen geen bescherming wordt geboden. Uit zijn verklaringen tijdens het nader gehoor blijkt dat hij via een politie-inspecteur heeft geprobeerd een klacht in te dienen bij de minister van Binnenlandse Zaken, maar dat de inspecteur hem niet wilde helpen en hem heeft geadviseerd weg te gaan uit zijn woonomgeving. Daargelaten of de vreemdeling effectieve bescherming zal worden geboden door de lokale politiemacht nu het merendeel daarvan bestaat uit Servische agenten die, zoals de minister heeft erkend, mogelijk niet bereid zullen zijn hem te helpen, is niet gebleken dat hij, voorafgaand aan zijn vertrek uit Servië, op andere wijze heeft getracht de bescherming van hogere autoriteiten dan de lokale politiemacht te verkrijgen. De enkele stelling van de vreemdeling ter zitting bij de Afdeling dat het voor hem steeds moeilijker werd om hulp te vragen bij de politie nadat hij een aantal keren was gearresteerd, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat het vragen van bescherming aan hogere autoriteiten gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Hij heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat bescherming van de autoriteiten in zijn geval in het geheel niet kan worden verkregen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming in zijn eigen land te verkrijgen. De grief faalt.
2.2. Hetgeen in de grieven één en drie tot en met acht is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Dekker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011
418-563.
Verzonden: 9 maart 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,