201007288/1/R3.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Zwolle,
2. [appellant sub 2], wonend te Zwolle,
appellanten,
de raad van de gemeente Zwolle,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2010 heeft raad het bestemmingsplan
"Zwolle-zuidoost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Lapré, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actualisatie van 47 bestemmingsplannen van het zuidoosten van Zwolle.
2.2. [appellant sub 2] stelt dat aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op de hoek van de Kappeijne van de Coppellolaan en de Van der Heydenstraat geen bestemming mag worden toegekend die meer mogelijk maakt dan sportdoeleinden.
2.3. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op de hoek van de Kappeijne van de Coppellolaan en de Van der Heydenstraat, steunt niet op een bij raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich hier niet voor.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. [appellant sub 1] stelt dat zijn tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze ten onrechte niet ter inzage is gegeven aan de raadsleden. Voorts is zijn zienswijze niet betrokken bij de besluitvorming omtrent de vaststelling van het plan.
[appellant sub 2] stelt dat de raad niet heeft gereageerd op een brief met foto's die hij de raad op 31 mei 2010 heeft toegezonden.
2.4.1. De raad stelt dat de tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienwijzen, waaronder die van [appellant sub 1], bij de besluitvorming zijn betrokken. Zoals vermeld in de zienswijzennota zijn de kopieën van de originele zienswijzen als bijlage aan het raadsvoorstel omtrent de vaststelling van het plan toegevoegd, aldus de raad. De door [appellant sub 2] toegezonden brief was de raad bij de zienswijze beantwoording niet bekend.
2.4.2. Bij het raadsbesluit is een bijlage gevoegd met onder meer de zienswijze van [appellant sub 1]. Deze zienswijze is ook samengevat weergegeven in de van het raadsbesluit deel uitmakende gewaarmerkte zienswijzennota. Het betoog dat de zienswijze niet door de raad is betrokken bij de besluitvorming mist feitelijke grondslag.
De brief van [appellant sub 2] is blijkens de gedingstukken eerst na de zienswijzentermijn en kort voor de vaststelling van het bestreden besluit naar de raadsgriffie verzonden en bevat een herhaling van het standpunt van [appellant sub 2] over de stedenbouwkundige inpassing. Dat hierop geen afzonderlijke reactie van de raad is gekomen betekent niet dat het plan in zoverre onzorgvuldig is vastgesteld.
2.5. Zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] komen op tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden GD-1" ter plaatse van het perceel op de hoek van het Van der Heydenpad en de Van der Heydenstraat. Ten tijde van de aankoop van hun woningen voorzag het vigerende bestemmingsplan in een veel lagere bouwhoogte dan thans met 11 en 14 m in het voorliggend plan is voorzien, welke bovendien ook niet gelijk is aan de naastgelegen BDG-sporthal. Voorts is de stedenbouwkundige onderbouwing van de raad volgens [appellant sub 2] onjuist. Ten slotte leidt uitvoering van het plandeel volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot een verandering van hun woon- en leefomgeving en een aantasting van hun privacy, gelet op het verlies aan uitzicht en het zicht op hun woning vanuit de te ontwikkelen bebouwing.
2.5.1. De raad stelt dat de bouwhoogte op het perceel stedenbouwkundig is bepaald door aan te sluiten bij de maximaal toegestane hoogten van de naastgelegen gebouwen. Aan het voorheen geldende plan kunnen volgens de raad geen rechten worden ontleend. Met de privacy van de bewoners van de woningen aan de Cort van der Lindenlaan is rekening gehouden door aan die zijde van het bouwvlak maximale bouwhoogten van 4 en 11 m toe te staan. Van een onaanvaardbare situatie is volgens de raad geen sprake.
2.5.2. Aan het perceel op de hoek van het Van der Heydenpad en de Van der Heydenstraat is de bestemming "Gemengde doeleinden GD-1" toegekend. Ingevolge artikel 13.2, eerste lid, aanhef en onder d, van de planregels mag de bouwhoogte van een gebouw binnen deze bestemming niet meer bedragen dan de op de verbeelding in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte. Op de verbeelding zijn aan het bouwvlak verschillende maximale bouw- en goothoogten toegekend. Aan de zijde van de Cort van der Lindenlaan geldt een maximale bouw- en goothoogte van deels 4 en deels 11 m. Aan de zijde van de Oldeneelallee gelden maximale bouw- en goothoogten van deels 11 en deels 14 m.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Gelet hierop kan de enkele omstandigheid dat het plan afwijkt van het voorheen geldende plan geen aanleiding geven voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een van het voorheen geldende plan afwijkende bouwhoogte heeft kunnen opnemen in het plan. Blijkens de zienswijzennota is de bouwhoogte stedenbouwkundig bepaald door de bestaande toegestane hoogten van de gebouwen in de directe omgeving te consolideren. In de omgeving is sprake van meerdere gebouwen in verschillende hoogten, variërend van 6 tot 15 m. De bebouwingshoogten op het te ontwikkelen perceel sluiten hierbij aan.
Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad ten aanzien van de in het plan voorziene bouwhoogte is uitgegaan van een onjuiste stedenbouwkundige onderbouwing.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hoogteregeling weliswaar gevolgen heeft voor de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], maar dat hieraan, gelet op de omstandigheid dat de locatie ligt in een stedelijke omgeving en de kortste afstand van de woning van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot de plandelen met een hoogte van 11 en 14 m circa 25 onderscheidenlijk 30 m bedraagt, geen doorslaggevend belang toekomt.
2.6. [appellant sub 2] stelt dat de bestemming "Gemengde doeleinden GD-1" te ruim is.
2.6.1. Ingevolge artikel 13.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de op de verbeelding met "Gemengde doeleinden GD-1" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van een combinatie van:
1 maatschappelijke voorzieningen in de onderbouw en op de eerste bouwlaag;
2 woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep.
Ingevolge artikel 1.68 wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
2.6.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] aldus dat de bestemmingsomschrijving een te grote verscheidenheid aan functies toelaat. De raad beschouwt, zo is ter zitting toegelicht, de Oldenallee als uitloper van het winkelcentrum en heeft er in dit overgangsgebied voor gekozen om meerdere functies toe te staan. Het bestaande gebruik is daarbij als zodanig bestemd.
Gelet op het voorgaande heeft de raad met de vaststelling van de bestemming "Gemengde doeleinden GD-1" in redelijkheid kunnen aansluiten bij de bestaande functies in de directe omgeving van het plangebied.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.8. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op de hoek van de Kappeijne van de Coppellolaan en de Van der Heydenstraat;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige en het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011