201007011/1/R3.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hout-Blerick, gemeente Venlo,
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan
"Kern Hout-Blerick" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2011, waar de raad, vertegenwoordig door J.M.G. Vincken, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het plan vervangt een aantal voor het plangebied voorheen geldende bestemmingsplannen en is overwegend actualiserend van aard.
2.2. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om op zijn perceel aan de Springbeekweg (ongenummerd) tussen Springbeekweg 13 en 19 (hierna: het perceel) enkele meters achter de voorgevelrooilijn te bouwen. Hiertoe voert hij aan dat die mogelijkheid onder het voorheen geldende plan wel bestond en vigerende rechten volgens het college van burgemeester en wethouders in het plan zouden worden overgenomen. In dit verband stelt [appellant] dat hem op 28 juni 2010 met vrijstelling krachtens het voorheen geldende plan een bouwvergunning is verleend voor het realiseren van een woonhuis op het perceel, waarbij de voorgevel 4 m terug is gelegen ten opzichte van de voorgevel van de woning op het naastgelegen perceel Springbeekweg 13. Nu het realiseren van de vergunde woning op het perceel in verband met de benodigde financiële middelen volgens [appellant] niet op korte termijn doorgang kan vinden en hij in een later stadium op basis van het thans voorliggende plan alleen een vergunning kan aanvragen voor een woning met de voorgevel in de voorgevelrooilijn, had de vergunde situatie volgens hem vastgelegd moeten worden in het plan.
Voorts is, gelet op de situering van zijn perceel, de bebouwing ter plaatse niet gezichtsbepalend voor het dorpskarakter en het straatbeeld, aldus [appellant].
Verder stelt [appellant] dat door de situering van het bouwperceel ten opzichte van de aan de voorzijde gelegen parkeerplaats zijn voortuin wordt geminimaliseerd, terwijl ook na een verschuiving van het bouwperceel naar achteren de achtertuin voldoende groot blijft en de bebouwing aan de achterzijde gelijk komt te liggen met de bebouwing aan de Springbeekweg 19.
2.3. De raad stelt dat het ontbreken van een mogelijkheid de bebouwing op het perceel enkele meters achter de voorgevelrooilijn te bouwen past binnen de bestemmingsplansystematiek van de gemeente. Voorts is de voorgevelrooilijn volgens de raad ten minste 3 m naar achter gesitueerd ten opzichte van de voorgevelrooilijn zoals deze in het voorheen geldende plan was vastgelegd. Ten slotte bestaat er volgens de raad geen noodzaak om af te wijken van de voorgevelrooilijn nu het plan voldoende mogelijkheden biedt voor het oprichten van een woning met tuin op het perceel.
2.4. Op het perceel rust ingevolge het plan de bestemming "Wonen". Daarbinnen is een bouwvlak voor het hoofdgebouw opgenomen. Ingevolge artikel 14.2, tweede lid, onder d, van de planregels dienen hoofdgebouwen binnen dat bouwvlak in en evenwijdig aan de voorgevelrooilijn te worden geplaatst, zijnde de naar de weg gekeerde bouwgrens.
Onder het voorheen geldende plan rustte op het perceel de bestemming "Woondoeleinden W". Ingevolge artikel 2.01, derde lid, onder A, aanhef en sub 3 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, diende één gevel van een woning te worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Ingevolge het vijfde lid kon het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het derde lid, onder A, aanhef en sub 3, mits de afstand tussen de bouwgrens en de betreffende gevel niet meer bedroeg dan 4 m.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Uit 2.3 en 2.4 volgt dat de afstand van de voorgevel van een woning op het perceel tot de parkeerplaats onder het voorheen geldende plan, rekening houdend met de daarin opgenomen vrijstellingsmogelijkheid, nauwelijks afwijkt van de afstand van de voorgevelrooilijn in het nieuwe plan tot de parkeerplaats. In het nieuwe plan is de voorgevelrooilijn ongeveer 3 m naar achteren gesitueerd ten opzichte van de voorgevelrooilijn in het voorheen geldende plan. Er is derhalve, in aanmerking genomen de vrijstellingsmogelijkheid onder het voorheen geldende plan om 4 m uit die voorgevelrooilijn te bouwen, sprake van een verschil van ongeveer 1 m. Anders dan gesteld, worden de mogelijkheden onder het voorheen geldende plan in het nieuwe plan goeddeels gerespecteerd.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor het perceel geen noodzaak bestaat om af te wijken van de voorgevelrooilijn en dat het perceel voldoende ruimte biedt voor het oprichten van een woning met tuin in een bouwvlak dat in lijn ligt met dat van de naastgelegen woning. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de parkeerplaats op de verbeelding op grotere afstand ligt van het bouwvlak dan in het beroepschrift wordt gesteld en slechts de helft van de breedte van het perceel bestrijkt.
Met betrekking tot de op 28 juni 2010 verleende bouwvergunning overweegt de Afdeling als volgt. Deze vergunning is, zoals ter zitting door de raad toegelicht, door het college van burgemeester en wethouders na de vaststelling van het plan op onjuiste gronden verleend. Naar het oordeel van de Afdeling kan de raad niet worden tegengeworpen dat een na de vaststelling van het plan op onjuiste gronden verleende vergunning niet in het plan is vertaald. Het vorenstaande neemt overigens niet weg dat de aan [appellant] verleende bouwvergunning onherroepelijk is geworden en hij daarvan, zolang deze niet is ingetrokken, gebruik kan maken.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011