201005769/1/R2.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 23 april 2010, kenmerk 2009-017760, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Harderwijk bij besluit van 10 september 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Hoge Varen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door P. Mulder en M. den Braven, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van ongeveer 90 woningen mogelijk te maken. Voorts voorziet het plan in de aanleg van een rotonde en overige infrastructuur. Het plangebied ligt ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg in het dorp Hierden. Het plangebied wordt begrensd door de Molenweg, de Hoge Varenweg en de Kleine Varenweg.
2.3. [appellante] stelt dat de raad het onderhavige plan niet had mogen vaststellen, omdat de planperiode van het vorige plan nog niet was verstreken.
2.3.1. Ingevolge artikel 33 van de WRO dient een bestemmingsplan, voor zover hier van belang, ten minste eenmaal in de tien jaren te worden herzien. Uit deze bepaling blijkt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat. De WRO, noch enige andere wettelijke bepaling staat er echter aan in de weg dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen binnen deze periode een nieuw bestemmingsplan vaststelt.
2.4. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan.
Zij voert hiertoe aan dat het plan niet alleen voorziet in meer woningen dan het vorige bestemmingsplan, maar dat de bouw van een dergelijke hoeveelheid woningen ook in strijd is met het streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan). Volgens [appellante] past de in het plan voorziene woningbouw niet bij het landelijke en agrarische karakter van Hierden.
Nu sprake is van een plan op grond van de WRO is in het plan ten onrechte een aantal woningcategorieën opgenomen, aldus [appellante] Verder betwist [appellante] de financiële uitvoerbaarheid van het plan. In dit kader wijst zij op de in het plan voorziene rotonde, welke volgens haar aanzienlijke kosten met zich brengt.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad bevoegd was een nieuw plan op te stellen en dat dit op zorgvuldige wijze is geschied. Het college acht het primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om af te wegen op welke wijze woningbouwlocaties worden ingevuld. Van strijd met het provinciale beleid is volgens het college geen sprake.
Het college acht het plan financieel uitvoerbaar en wijst daarbij op de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar.
2.6. Op de streekplankaart "Beleidskaart ruimtelijke structuur" is het plangebied aangeduid als "Multifunctioneel gebied" met de nadere aanduiding "Bebouwd gebied 2000".
Volgens het streekplan is in het provinciaal planologische beleid geen expliciete provinciale sturing gericht op deze gebieden.
Voorts is volgens het streekplan het uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid, dat de gemeenten - samenwerkend in de onderscheiden (WGR-)regio’s - voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Het kwalitatief woonbeleid is in 2004 afgerond in de driedelige Woonvisie Gelderland (algemene woonvisie, regionale woonvisie en kwalitatief woonprogramma). Het woonbeleid wordt daarin omschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. De inspanningen ten aanzien van de woningbouw richten zich op het realiseren van de (op grond van prognoses en woningbehoefte-onderzoeken bepaalde) regionale woningbehoefte. Deze wordt bepaald in overleg met de in regionaal verband samenwerkende gemeenten. Het resultaat van dit overleg wordt periodiek vastgelegd in afspraken tussen provincie en (samenwerkende) gemeenten in het Kwalitatief Woonprogramma.
Volgens het bestreden besluit is het bestemmingsplan vastgesteld conform de Woonvisie 2010 en is deze Woonvisie in samenwerking met de Regio Noord Veluwe tot stand gekomen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting behoeven afzonderlijke bestemmingsplannen niet te worden getoetst aan het KWP.
Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan wat betreft de woningaantallen niet in strijd is met het provinciale beleid.
2.6.1. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat het plan ten onrechte in meer woningen voorziet dan het vorige plan overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.6.2. In de plantoelichting is vermeld dat één van de twee belangrijkste uitgangspunten van het plan het handhaven van de landelijke sfeer van Hierden is. Volgens de plantoelichting komt het dorpse en landelijke karakter in een aantal aspecten tot uiting. Zo krijgen alle woonstraten een grillig en gebogen verloop dat refereert aan een gangbare dorpse structuur. Bij de entree van de buurt zal een driehoekig verkeerspleintje worden aangelegd, hetgeen verwijst naar het kruispunt "de Witte Steen" in de Molenweg. Voorts zal het hart van het plan worden gevormd door een brinkachtige ruimte. Gezien het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare aantasting van het dorpse en landelijke karakter met zich zal brengen.
2.6.3. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat het plan in strijd met de WRO voorschriften bevat met betrekking tot verschillende woningcategorieën, overweegt de Afdeling dat slechts in de plantoelichting een globaal overzicht is opgenomen met betrekking tot de verschillende huur- en prijsklassen waarin binnen het plangebied woningen zullen worden gebouwd. De plantoelichting is echter niet juridisch bindend. In het juridisch bindende deel van het plan is genoemd overzicht niet opgenomen, derhalve faalt het betoog van [appellante].
2.6.4. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan moet worden getwijfeld.
Bovendien heeft de ontwikkelaar een zogenoemde intentie-overeenkomst gesloten met de gemeente onder meer over de vergoeding van eventueel uit het plan voortvloeiende planschade en de kosten van de door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden inzake de uit te voeren profielaanpassingen van de Zuiderzeeweg, inclusief de rotonde. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011