201007986/1/H1.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen
2. [appellant sub 2],
allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 4 augustus 2010 in zaken nrs. 10/1615, 10/1635, 10/1884 en 10/1873 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen,
[appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Loenen, thans gemeente Stichtse Vecht.
Bij besluit van 7 april 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V. ontheffing en een lichte bouwvergunning verleend voor het oprichten van een vakwerkmast ten behoeve van telecommunicatie op het perceel nabij [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 4 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep, voor zover ingesteld door [belanghebbende] niet-ontvankelijk en voor zover ingesteld door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [belanghebbende] en [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 1 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
KPN heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende] en [appellant sub 1] en anderen, het college en KPN hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar [appellant sub 1] in persoon, vergezeld door [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B], en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Martens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting KPN, vertegenwoordigd door mr. C.J. van Stralendorff, senior liaisonmanager, als partij gehoord.
Ten aanzien van de aangevallen uitspraak voor zover die strekt tot ongegrondverklaring
2.1. Het bouwplan voorziet in de plaatsing van een antennemast met een hoogte van 39,9 meter op het aan de westkant van Loenen aan de Vecht gelegen sportpark De Heul. Het perceel is begrepen in het bestemmingsplan "Landelijk gebied" en heeft daarin de bestemming "Dagrecreatieve doeleinden" met subbestemming "sportvelden". Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), ontheffing van het bestemmingsplan verleend.
2.2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het welstandsadvies ondeugdelijk is.
2.3. Het college heeft de bouwvergunningsaanvraag voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. Uit het advies van de welstandscommissie van 18 februari 2010 blijkt dat de commissie zich kan vinden in de vormgeving van de mast, die volgens haar functioneel passend is en in principe algemeen aanvaard is voor een telecommunicatiemast. Ten aanzien van de mast beschouwd in verband met zijn omgeving heeft de commissie overwogen in het algemeen te adviseren dat wordt gestreefd naar plaatsing buiten een woongebied en een koppeling met een grootschalige functie, zoals een sportpark. Gelet hierop kan de commissie instemmen met de keuze van het college om de mast te plaatsen in het sportpark aan de westkant van Loenen aan de Vecht, waar de mast min of meer wordt opgenomen in de omgeving door de aanwezige bomen.
[appellant sub 1] en anderen hebben in beroep een tegenadvies van de landschapsarchitect ir. W.M.A. van Lith de Jeude overgelegd. In dit tegenadvies is opgemerkt dat de mast is voorzien in het open Vechtlandschap en dat het argument van behoud en versterking van het open weidekarakter van meer gewicht zou moeten zijn dan het argument dat combinatie van een dergelijke mast met een sportpark gepast is.
In het tegenadvies heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het advies van de welstandscommissie heeft kunnen baseren, in aanmerking genomen dat de openheid van het landschap ter plaatse reeds is doorbroken door het sportpark, dat is aan te merken als een bestaande verdichting in het weidelandschap. De in het tegenadvies gestelde omstandigheid dat een mast als in geding beter past op een bedrijventerrein of in een infrastructurele zone is niet relevant, nu de welstandscommissie omtrent de bouwaanvraag diende te adviseren zoals deze is ingediend. De welstandscommissie is bij haar beoordeling terecht uitgegaan van de locatie waarop de mast is voorzien.
2.4. Voor het oordeel dat het college, zoals betoogd door [appellant sub 1] en anderen, niet bevoegd was voor het bouwplan ontheffing te verlenen met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro, omdat slechts een bouwaanvraag is ingediend voor een vakwerkmast en niet voor een antenne-installatie, bestaat geen grond. Uit de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen blijkt genoegzaam dat het de bedoeling is een antenne-installatie, als bedoeld in het Bro, te plaatsen.
2.5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende is, omdat niet wordt voldaan aan in de Beleidsnota antenne-installaties gestelde voorwaarden voor plaatsing. Zij wijzen er in dit verband op dat het perceel in het beschermenswaardige belvedèregebied Nieuwe Hollandse Waterlinie is gelegen en dat de mast, gelet op de hoogte ervan, prominent in dit landschap te zien zal zijn. [appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden. [appellant sub 2] betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan de voorwaarde dat de mast te allen tijde geschikt dient te zijn voor sitesharing.
2.5.1. Ingevolge artikel 21 van de door het college vastgestelde Beleidsregels toepassing Wro wordt voor ontheffingen ten behoeve van een antenne-installatie aangesloten bij het antennebeleid.
In hoofdstuk 5, paragraaf 5.1, van de door het college op 1 juni 2004 vastgestelde Beleidsnota antenne-installaties (hierna: de Beleidsnota) is bepaald dat het landschap van het grondgebied van Loenen voornamelijk uit veenweidegebied bestaat en dat de meanderende rivieren de Vecht en de Angstel kenmerkend zijn voor dit gebied. De Vecht met zijn directe omgeving is aangewezen als belvedèregebied en dient zoveel mogelijk ontzien te worden. Bij eventuele plaatsing van antenne-installaties in het buitengebied dient rekening gehouden te worden met het open landschap en de aanwezige natuur- en cultuurhistorische waarden.
Volgens hoofdstuk 6 (Beleidsregels) gelden, voor zover thans van belang, voor antenne-installaties hoger dan 5 meter de volgende algemene criteria:
1. Aanpassing aan het karakter van de directe omgeving in verband met mogelijke aantasting in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht. Bij het oprichten van nieuwe antenne-installaties dient zoveel mogelijk aangesloten te worden op de aanwezige (grootschalige) infrastructuur. De antenne-installatie moet zoveel mogelijk opgaan in zijn omgeving.
2. Wanneer het niet mogelijk is om gebruik te maken van roaming of sitesharing kan ervoor gekozen worden om een geheel nieuwe mast op te richten. In dat geval moet de nieuwe mast te allen tijde geschikt zijn voor sitesharing.
3. Er dient een redelijke afstand tot de omliggende (woon)bebouwing aangehouden te worden. Deze afstand moet van geval tot geval worden bepaald. Toetsingscriteria voor het bepalen van een redelijke afstand zijn:
- belangen omwonende (privacy/uitzicht/schaduw);
- stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing / welstandseisen;
Als aanvullend criterium is vermeld dat in het buitengebied bij voorkeur moet worden aangesloten bij een reeds bestaande verdichting in het landschap. In paragraaf 6.7.3 is als mogelijke nieuwe locatie voor een antenne-installatie sportveld De Heul genoemd.
2.5.2. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college ter onderbouwing van zijn besluit ontheffing te verlenen, heeft kunnen verwijzen naar de Beleidsnota. Het door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat niet aan de daarin genoemde criteria is voldaan. De gestelde omstandigheid dat het perceel deel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie maakt dit niet anders. Daargelaten dat de in 1999 door het rijk vastgestelde Nota Belvedère, waarin dit gebied als belvedèregebied is aangewezen, niet bindend is, maar volgens die nota moet worden gezien als een bron van inspiratie voor provinciaal en lokaal beleid op het gebied van ruimtelijke inrichting in relatie tot cultuurhistorie, wordt hierbij in aanmerking genomen dat uit de Beleidsnota niet volgt dat in een belvedèregebied in het geheel geen antennemast mag worden opgericht. De voorzieningenrechter heeft terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de mast deel zal gaan uitmaken van een bestaande verdichting in het landschap en is voorzien op een locatie die in de Beleidsnota uitdrukkelijk is genoemd als mogelijke nieuwe locatie voor een antenne-installatie.
2.5.3. Het college en KPN stellen zich op het standpunt dat de mast door zijn hoogte van 39,9 meter geschikt is voor sitesharing. In de omstandigheid dat providers nieuwe bouwaanvragen hebben ingediend voor masten op een afstand van respectievelijk ongeveer 1500 meter en 3 à 4 kilometer van de thans in geding zijnde locatie is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat KPN ter zitting te kennen heeft gegeven dat met de door [appellant sub 2] vermelde nieuwe aanvragen wordt beoogd het bestaande UMTS-netwerk te verdichten, hetgeen noodzakelijk is om voldoende dekking en kwaliteit te kunnen genereren. Dit doet er niet aan af dat de op het sportpark De Heul op te richten mast geschikt is voor sitesharing door andere providers.
2.5.4. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de belangen van omwonenden niet heeft betrokken bij de beoordeling van het bouwplan. Blijkens de reactie van het college op de ingediende zienswijzen is de mast voorzien op meer dan 100 meter afstand tot de dichtstbijzijnde woning en is de mast door zijn constructie redelijk doorzichtig. De voorzieningenrechter heeft terecht in aanmerking genomen dat de plaatsing van een mast met een hoogte als de onderhavige op elke locatie op bezwaren zal stuiten, doordat deze inbreuk maakt op het landschap en op het uitzicht van omwonenden. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college aan het algemene belang bij een goed netwerk voor mobiele telefonie, de mogelijkheid van sitesharing bij een mast met deze hoogte en aan het belang van KPN bij het kunnen voldoen aan haar wettelijke dekkingsplicht in redelijkheid meer betekenis heeft kunnen toekennen dan aan het nadeel dat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] van de mast ondervinden bij het uitzicht vanuit hun woningen.
2.6. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat alternatieve locaties voor de mast mogelijk zijn dan wel met een lagere mast zou kunnen worden volstaan, wordt overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van ontheffing aan het project, zoals daarvoor ontheffing is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat die situatie zich in dit geval niet voordoet. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college in zijn reactie op de ingediende zienswijzen heeft toegelicht dat zeven alternatieve locaties zijn onderzocht, maar dat gebleken is dat deze locaties ofwel uit technisch oogpunt niet als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt, ofwel evenzeer op ruimtelijke bezwaren zullen stuiten. Voorts is gebleken dat een lagere mast op de voorgenomen locatie onvoldoende dekking biedt en bovendien de geschiktheid voor sitesharing aan het plaatsen van een lagere mast in de weg staat. Het door [appellant sub 1] en anderen overgelegde advies van de Universiteit Twente van 4 januari 2011 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat momenteel nieuw onderzoek plaatsvindt naar de geschiktheid van de kerktoren in Loenen aan de Vecht voor plaatsing van een antenne en het onlangs geïnstalleerde nieuwe college van burgemeester en wethouders overweegt het antennebeleid aan te passen om plaatsing van een antenne in de kerktoren mogelijk te maken, zoals ter zitting is gebleken, doet aan het voorgaande niet af, aangezien het besluit op bezwaar dient te worden beoordeeld aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit.
2.7. [appellant sub 1] en anderen voeren eerst in hoger beroep aan dat het college in verband met het bouwplan ten onrechte geen archeologisch onderzoek heeft gedaan. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant sub 1] en anderen dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.8. De hoger beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
Ten aanzien van de aangevallen uitspraak voor zover die strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [belanghebbende]
2.9. [belanghebbende] betoogt dat de voorzieningenrechter het beroep, voor zover door hem ingesteld, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet indienen van een zienswijze.
2.9.1. Uit de stukken blijkt dat [belanghebbende] de door [appellant sub 1] en anderen ingediende zienswijze van 23 april 2009 heeft mede-ondertekend. Hieruit volgt dat het beroep van [belanghebbende] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet indienen van een zienswijze.
Het betoog van [belanghebbende] slaagt.
2.10. Het hoger beroep van [belanghebbende] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep voor zover ingesteld door [belanghebbende] niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [belanghebbende] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren, aangezien de door hem bij de rechtbank ingediende beroepsgronden gelijkluidend zijn aan die van [appellant sub 1] en anderen.
2.11. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep door [belanghebbende] betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [belanghebbende] wordt terugbetaald.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [belanghebbende] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 4 augustus 2010 in zaken nrs. 10/1615, 10/1635, 10/1884 en 10/1873, voor zover daarbij het beroep voor zover ingesteld door [belanghebbende] niet-ontvankelijk is verklaard;
IV. verklaart het beroep voor zover ingesteld door [belanghebbende] ongegrond;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [belanghebbende] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011