201011564/2/R2.
Datum uitspraak: 4 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Tiel,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kleine kernen Bergakker" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 17 december 2010 heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 februari 2011, waar [verzoekers sub 1], [verzoeker sub 2], bijgestaan door A.M. van Laar, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door M. Matser.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actueel planologisch juridisch kader voor de bebouwingsconcentratie Bergakker. Het plan is grotendeels conserverend van aard en maakt in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Het verzoek van [verzoekers sub 1]
2.3. [verzoekers sub 1] betogen dat voor het perceel [locatie] ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarin wordt voorzien in de mogelijkheid een woning te realiseren. Zij verzoeken om schorsing van het plan op dit punt. [verzoekers sub 1] vrezen overlast ten gevolge van de met de wijzigingsbevoegdheid te realiseren woning en betogen dat deze woning niet goed kan worden ontsloten. Ten aanzien van de spoedeisendheid van hun verzoek stellen zij dat het perceel [locatie] te koop staat. Het perceel kan op zeer korte termijn worden verkocht, waarna de nieuwe eigenaren een verzoek tot wijziging van het plan op dit punt kunnen indienen, aldus [verzoekers sub 1].
2.3.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van het perceel [locatie] de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1' toegekend. Ingevolge artikel 7.6 van de planregels, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het bouwen van maximaal twee vrijstaande woningen ter plaatse van deze aanduiding met dien verstande dat per aanduidingsvlak maximaal één vrijstaande woning is toegestaan.
2.3.2. De raad heeft ter zitting desgevraagd naar voren gebracht dat thans geen verzoek om wijziging is ingediend en dat daartoe evenmin een voornemen bekend is. Van de zijde van [belanghebbende] is verklaard dat geen plannen bestaan een verzoek te doen van de met de wijzigingsregels geboden mogelijkheid gebruik te maken voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Ten aanzien van het betoog van [verzoekers sub 1] dat het perceel op korte termijn kan worden verkocht, heeft [belanghebbende] toegezegd dat bij een eventuele verkoop voor de uitspraak in de bodemprocedure zal worden vastgelegd dat door de kopers geen verzoek zal worden gedaan een wijzigingsplan vast te stellen totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel [locatie].
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.4. [verzoeker sub 2] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat betrekking heeft op de percelen Bergakker 64 en 66 en verzoekt om schorsing van het plan in zoverre. Hij betoogt dat het plan ten onrechte zijn bouwmogelijkheden beperkt ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983". In dit verband wijst hij erop dat de maximale bouwhoogte in het onderhavige plan is verlaagd. Daarnaast betoogt [verzoeker sub 2] dat het plan ten onrechte een beperking vormt van de gebruiksmogelijkheden van de percelen ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983". De handel in aanhangwagens is beperkt tot een gedeelte van het perceel Bergakker 66 en het aantal aanhangwagens is gemaximeerd. In dit verband wijst [verzoeker sub 2] erop dat het college van burgemeester en wethouders een handhavingsprocedure is gestart. Voorts betoogt [verzoeker sub 2] in algemene zin dat inwerkingtreding van het plan voor de betreffende percelen de mogelijkheden om in overleg met de gemeente tot overeenstemming te komen afsnijdt.
2.4.1. Aan de percelen Bergakker 64 en 66 is de bestemming "Bedrijventerrein" met de nadere aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' en voor een deel van de percelen de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-handel in aanhangwagens' toegekend. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-handel in aanhangwagens' voor de handel in aanhangwagens met een maximum van 10 aanhangwagens.
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker sub 2] dat hij door het onderhavige plan in zijn bouwmogelijkheden wordt beperkt stelt de voorzitter vast dat niet is gebleken van concrete plannen de ruimere bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" te benutten. Verder zijn onder de gelding van dat plan in de afgelopen jaren geen bouwaanvragen van die strekking ingediend. Gelet hierop ziet de voorzitter niet in waarom op dit punt de uitspraak in de bodemzaak niet kan worden afgewacht, zodat in zoverre een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
2.4.3. Voor zover [verzoeker sub 2] betoogt dat hij ten onrechte in zijn gebruiksmogelijkheden wordt beperkt ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983", overweegt de voorzitter dat op grond van artikel 16.2 van de planregels legaal gebruik van gronden en bouwwerken dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestond en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit betekent dat het gebruik, voor zover dat op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" was toegelaten, onder het overgangsrecht is gebracht en derhalve ongewijzigd kan worden voortgezet. Inwerkingtreding van dit plan betekent dan ook niet dat het college handhavend kan optreden tegen activiteiten die onder het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" waren toegelaten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat in zoverre geen aanleiding.
Met betrekking tot het betoog van [verzoeker sub 2] dat er een handhavingsprocedure loopt, overweegt de voorzitter dat deze handhavingsprocedure op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" is gestart. Voor zover het verzoek erop is gericht gebruiksmogelijkheden te verkrijgen die onder dat bestemmingsplan niet waren toegelaten, overweegt de voorzitter dat [verzoeker sub 2] in zoverre niet is gebaat bij een schorsing, nu hiermee niet het door hem gewenste resultaat wordt gerealiseerd. In dat geval zou immers het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" van kracht blijven. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in het door [verzoeker sub 2] gewenste gebruik moet te verstrekkend worden geacht.
2.4.4. Het algemene betoog dat inwerkingtreding van het plan voor de percelen Bergakker 64 en 66 de mogelijkheden in overleg met de gemeente tot overeenstemming te komen afsnijdt, geeft geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek. Van concreet uitzicht op overeenstemming is immers niet gebleken.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011