201010710/2/R2.
Datum uitspraak: 4 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Groene Poort" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2010, en [verzoekers sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2010, beroep ingesteld.
Bij brieven van 10 november 2010 hebben [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers sub 2] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 februari 2011, waar [verzoeker sub 1], [verzoekers sub 2], allen vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Haan, advocaat te Breda, en S. Maatjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Groene Poort B.V., vertegenwoordigd door ir. P.A.M. Brouwer, ir. A.D. van der Zee, ing. R. Louwes en mr. ing. R. Schonis.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voor zover de raad betoogt dat het door [verzoekers sub 2] ingediende rapport "Bedrijfshygiëne [firma]" van 15 februari 2011 (hierna: het rapport) wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten, overweegt de voorzitter dat het stuk bij de Afdeling is ingekomen voor de in artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van één dag voor de zitting. Ter zitting is gebleken dat door [verzoekers sub 2] gelijktijdig een afschrift van het rapport naar de overige partijen is gezonden. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat partijen door het tijdstip van indiening van het rapport dusdanig zijn benadeeld dat dit stuk redelijkerwijs buiten beschouwing dient te blijven, zodat van strijd met de goede procesorde in zoverre geen sprake is.
2.3. Het plan maakt onder meer de vestiging van een bio-ethanolinstallatie, een biogasinstallatie met waternabehandeling en een gasopwerkingsinstallatie ten behoeve van de energievoorziening van het glastuinbouwcomplex Eerste Bathpolder mogelijk.
2.4. Groene Poort B.V. wenst wat betreft de vestiging van deze installaties spoedig te starten met de uitvoering van het plan. Er is reeds een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedaan. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang bij het verzoek aanwezig.
2.5. [verzoekers sub 2] en [verzoeker sub 1] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in de bio-ethanolinstallatie, de biogasinstallatie en de gasopwerkingsinstallatie. Zij verzoeken schorsing van het plandeel, omdat het volgens hen een onaanvaardbare verkeerstoename op de Bathpolderweg tot gevolg zal hebben. Volgens [verzoekers sub 2] en [verzoeker sub 1] dient het plangebied gelet hierop langs de oostzijde te worden ontsloten. Daarnaast vrezen zij een verhoogd risico op besmettelijke plantenziekten voor hun gewassen, onder meer vanwege vrachtwagens die ten behoeve van de voorziene installaties met plantaardige producten langs hun percelen zullen rijden. In dit verband verwijzen zij naar het door hen ingebrachte rapport.
2.6. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan blijkens de verkeersberekeningen geen onevenredige verkeerstoename tot gevolg zal hebben. In dit verband heeft de raad erop gewezen dat in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder" een wijzigingsbevoegdheid voor het plangebied was opgenomen ten behoeve van een distributiegebouw voor energievoorziening. Ten aanzien van de verhoogde ziektedruk heeft de raad uiteengezet dat in de planregels en de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen om het risico op besmetting zo veel mogelijk te beperken.
2.7. Blijkens de plantoelichting is ten behoeve van het plan onderzoek verricht naar de verkeerssituatie ter plaatse van de Bathpolderweg. Uit tellingen blijkt dat de verkeersintensiteit op deze weg in de huidige situatie ongeveer 223 tot 264 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. Volgens de plantoelichting zal het plan ongeveer 122 extra verkeersbewegingen tot gevolg hebben. De totale verkeersintensiteit na uitvoering van het plan zal gelet hierop maximaal 386 verkeersbewegingen per etmaal bedragen. In hetgeen [verzoekers sub 2] en [verzoeker sub 1] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat deze aannames onjuist zouden zijn. Volgens de plantoelichting bedraagt de maximale capaciteit van de Bathpolderweg op grond van de normen van de CROW ongeveer 3000 verkeersbewegingen per etmaal. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een onaanvaardbare verkeerstoename tot gevolg zal hebben. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het plangebied is gelegen binnen een bestaand glastuinbouwgebied. Voorts is van belang dat in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder" reeds een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergelijkbare installaties als voorzien in het onderhavige plan was opgenomen, zodat in een vergelijkbare verkeerstoename in planologisch opzicht reeds was voorzien.
2.8. Naar aanleiding van het betoog van [verzoekers sub 2] en [verzoeker sub 1] dat het plangebied langs de oostzijde kan worden ontsloten heeft de raad uiteengezet dat de ontsluiting van het glastuinbouwgebied waar het plangebied onderdeel van uitmaakt is vastgelegd in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder". Het realiseren van een tweede ontsluiting van dit glastuinbouwgebied is strijdig met het provinciaal beleid en gezien de relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan niet noodzakelijk, aldus de raad. In hetgeen [verzoekers sub 2] en [verzoeker sub 1] hebben aangevoerd ziet de voorzitter voorshands, in aanmerking genomen hetgeen onder 2.7. is overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onredelijk is.
2.9. Ten aanzien van de vrees voor een verhoogd risico op plantenziekten overweegt de voorzitter dat dit mogelijke risico in de onderhavige procedure slechts een mee te wegen belang betreft bij de meeromvattende vraag of het plan strijdig is met een goede ruimtelijke ordening, waarbij de raad beoordelingsruimte toekomt. In de reeds onherroepelijk geworden milieuvergunning ten behoeve van de in het plan mogelijk gemaakte installaties zijn voorschriften opgenomen om eventuele besmetting van gewassen zo veel mogelijk te voorkomen. In de milieuvergunning is onder meer een voorschrift opgenomen waarin wordt bepaald dat de op- en overslag en het transport van afvalstoffen zodanig moet plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. In artikel 4.4, aanhef en onder h, van de planregels is voorts opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-bio ethanol-en bio-vergistingsinstallatie' de ontvangst en verwerking van de voor het bedrijfsproces benodigde grondstoffen uitsluitend inpandig is toegestaan. Voorts heeft de raad gewezen op de instrumenten die op grond van de Plantenziektenwet kunnen worden ingezet indien dat in verband met verhoogde risico's aan de orde zou komen. Tevens heeft de raad gewezen op de reeds bestaande risico's voor besmettelijke plantenziekten ter plaatse, in verband waarmee de toename van het risico ten gevolge van het plan slechts relatief zal zijn. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter voorshands van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico op besmettelijke plantenziekten ten gevolge van het plan niet dusdanig zal zijn dat hieraan een groter gewicht diende te worden toegekend dan aan de belangen die zijn gemoeid met de realisatie van het plan. De verwijzing van [verzoekers sub 2] naar het rapport leidt niet tot een ander oordeel, in aanmerking genomen dat in het rapport in zijn algemeenheid wordt ingegaan op de risico's van besmettelijke plantenziekten, zonder dat een verband wordt gelegd met de eventuele risico's ten gevolge van het onderhavige plan.
2.10. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de verzoeken af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011