ECLI:NL:RVS:2011:BP7125

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008858/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Den Elt, deelgebied G (2010) vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen

Op 13 juli 2010 heeft de raad van de gemeente Beuningen het bestemmingsplan "Den Elt, deelgebied G (2010)" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, op 9 september 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De zaak is op 2 februari 2011 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door drs. C.A. Crooijmans en een belanghebbende ook aanwezig was.

De appellanten hebben procedurele bezwaren geuit, stellende dat de raad onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt aan omwonenden en dat er onvoldoende inspraak is geboden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het bieden van inspraak geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dat het verstrekken van onjuiste informatie de rechtmatigheid van het bestemmingsplan niet aantast. De bezwaren van de appellanten worden verworpen.

Inhoudelijk hebben de appellanten bezwaar tegen het voorziene kantoorgebouw in het bestemmingsplan, stellende dat er geen noodzaak is voor een kantoor van deze omvang en dat het in strijd is met het beleid. De raad stelt dat het kantoorgebouw past bij de omgeving en dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd. De Afdeling oordeelt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het kantoorgebouw niet in strijd is met het beleid en dat de belangen van omwonenden voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming.

De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 9 maart 2011.

Uitspraak

201008858/1/R2.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Beuningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Den Elt, deelgebied G (2010)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. C.A. Crooijmans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van zes woningen en een kantoorgebouw op de gronden aan de Vordingstraat tussen de huisnummers 29 en 31.
Procedureel
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren als procedureel bezwaar aan dat de raad onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt aan de omwonenden van het plangebied over de ontwikkelingen in het plangebied en dat onvoldoende inspraakgelegenheid is geboden.
2.2.1. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het verstrekken van onvoldoende of incorrecte informatie, wat daar ook van zij, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan kan de rechtmatigheid van het bestemmingsplan evenmin raken. Het betoog faalt derhalve.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat in de publicatie van het bestemmingsplan in de Staatscourant niet de correcte informatie verstrekt is, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellant sub 1] of anderen hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
Inhoudelijk
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich in beroep niet verenigen met het in het plan voorziene kantoorgebouw. Zij betogen hiertoe allereerst dat er geen noodzaak bestaat voor een kantoor van een dergelijke omvang, alsook dat het in het plan voorziene kantoor in strijd is met landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen, waardoor niet kan worden voldaan aan de planregels. Verder voert [appellant sub 1] aan dat de raad niet objectief is geweest, nu de aanleiding voor de vaststelling van het bestemmingsplan een particulier initiatief betreft.
Vanwege de omvang van het voorziene kantoorgebouw en de positionering van dit gebouw dichtbij zijn perceel, vreest [appellant sub 2] tevens voor een aantasting van zijn privacy en zonbelichting van zijn tuin.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat het in het plan voorziene kantoor kleinschalige bedrijvigheid betreft, die past bij het karakter van de Vordingstraat en aansluit bij landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. De raad wijst er verder op dat als uitgangspunt is genomen dat er voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein moet worden gerealiseerd. De oppervlakte van het plangebied biedt hier de ruimte toe, aldus de raad.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de afstand tussen het voorziene kantoorgebouw en het perceel van [appellant sub 2] zodanig is, dat de privacy en de bezonning van zijn perceel slechts in beperkte mate zullen worden aangetast.
2.5. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het plan in strijd met landelijk en provinciaal beleid is vastgesteld stelt de Afdeling voorop dat, zoals volgt uit de uitspraak van 30 juni 2010, zaak nr.
200901350/1/R3, de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan beleid van het Rijk en de provincie dat is opgenomen in structuurvisies of in andere beleidsdocumenten, maar dat dit beleid wel in de belangenafweging dient te worden betrokken. De Nota Ruimte is een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wro. Een streekplan wordt gelijk gesteld aan een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wro. Het gaat hier niet om concrete beleidsbeslissingen.
In de plantoelichting wordt onder meer gewezen op het in de 'Nota Ruimte', uit 2006, neergelegde bundelingsbeleid. Door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is niet aannemelijk gemaakt dat dit rijksbeleid niet is betrokken bij de belangenafweging door de raad.
Het door [appellant sub 1] aangehaalde Streekplan Gelderland 2005 geeft, voor zover thans relevant, aan dat bundelingsbeleid in bestaand bebouwd gebied bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen en dat, zolang er geen overlast is voor de woonomgeving, kleinschalige bedrijvigheid toegestaan is. De raad heeft ook dit provinciale bundelingsbeleid betrokken bij de belangenafweging.
Het Masterplan van 1 februari 2007, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] eveneens naar verwijzen, geeft onder meer weer dat in de woonomgeving ruimte is voor kleinschalige bedrijvigheid en dat zulke kleinschalige menging in het dorpse karakter zeer gewenst is. Nu het gemeentelijk beleid kleinschalige functiemenging in het dorp toestaat, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het plan voorziene kantoorgebouw niet leidt tot strijd met dit beleid. Het betoog dat de raad geen rekening heeft gehouden met rijks- en provinciaal beleid en dat het plan in strijd is met gemeentelijk beleid faalt derhalve.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat er geen noodzaak is voor het in het plan voorziene kantoor, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat het plan, wat betreft het kantoor, niet uitvoerbaar is.
2.5.1. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder d, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor: parkeervoorzieningen, met dien verstande dat per woning minimaal 2 parkeerplaatsen op het bouwperceel aanwezig dienen te zijn en dat voor het houden van kantoor het parkeren geschiedt op eigen terrein.
Ingevolge artikel 4.2.1, aanhef en onder d, van de planregels mag de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.
2.5.2. Blijkens de plantoelichting is bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het in het plan voorziene kantoorgebouw gebruik gemaakt van de aanbevelingen als beschreven in de CROW-publicatie 182 'Parkeercijfers - Basis voor parkeernormering' (hierna: CROW-rapport). Voor een weinig stedelijk gebied wordt in het CROW-rapport als aanbeveling gegeven: minimaal 1,7 tot 3,0 (afhankelijk van het aanwezig zijn van een baliefunctie in het kantoor) parkeerplaatsen per 100 m², met als maximum 2,5 respectievelijk 3,5 parkeerplaatsen per 100 m². Blijkens de plantoelichting is uitgegaan van minimaal 1,7 parkeerplaatsen per 100 m².
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plangebied ligt in een weinig stedelijk gebied en dat het plangebied voldoende ruimte biedt voor de ingevolge de planregels vereiste parkeerplaatsen. Door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het betoog dat het plan leidt tot parkeeroverlast faalt.
2.5.3. Het kantoorgebouw is voorzien naast het perceel van [appellant sub 2], dat direct aan het plangebied grenst. De afstand tussen de perceelsgrens en het bouwvlak ten behoeve van het kantoorgebouw bedraagt blijkens de verbeelding ongeveer 7 meter. De afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het bouwvlak bedraagt ongeveer 25 meter. Blijkens de verbeelding, in samenhang met artikel 4.2.1, onder d, van de planregels is ter plaatse van het bouwvlak uitsluitend bebouwing met een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter toegestaan. De woningen die voorzien zijn in het plangebied hebben een zelfde maximale goot- en bouwhoogte, uitgezonderd één vrijstaande woning die een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter heeft. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bouwhoogten niet passen bij de bestaande bebouwing. Het betoog van [appellant sub 2] dat het terrein waarop het plan betrekking heeft met een meter opgehoogd zal worden, waardoor het gebouw feitelijk 10 meter hoog zal zijn, betreft een kwestie van uitvoering, die hier niet ter beoordeling staat.
Niet valt uit te sluiten dat de privacy van [appellant sub 2] in zijn woning en tuin en de zonbelichting van de tuin van [appellant sub 2] ten gevolge van het plan enigszins zullen verminderen, zoals ook blijkt uit een door de gemeente Beuningen verrichte zonnestudie. Gezien de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] tot het bouwvlak, alsook de afstand van de tuin tot het bouwvlak, met daartussen een heg van ongeveer 2,25 meter, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de aantasting van de privacy en de verminderde zonbelichting van zijn tuin dusdanig zullen zijn dat de raad hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van omwonenden onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken.
2.5.4. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de raad zich niet objectief heeft opgesteld, overweegt de Afdeling als volgt. De raad beschikt over beleidsvrijheid ten aanzien van het vaststellen van een bestemmingsplan. Dat aan het voorliggende bestemmingsplan een particulier initiatief ten grondslag ligt, maakt nog niet dat de raad bij zijn besluit vooringenomen was. Dat dit laatste het geval was heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt. Derhalve faalt ook dit betoog.
2.6. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011
218-677.