201004704/1/R1.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Oegstgeest,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Wilhelminapark en Geesten" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, beroep ingesteld. [appellanten] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 12 juni 2010.
De raad heeft desgevraagd bij brief van 12 januari 2011 op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht inlichtingen verschaft.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2011, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Goud en mr. K.V.L. Troost, beiden werkzaam bij de gemeente Oegstgeest, zijn verschenen.
2.1. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13. Thans is op dat perceel een loods gevestigd. Het plandeel voorziet in de realisatie van twee woningen.
2.2. [appellanten] voeren aan dat de bouw van twee woningen op het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 in stilte is gepland, zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn gesteld.
2.2.1. Voor zover [appellanten] hebben beoogd te betogen dat zij voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan door het gemeentebestuur hiervan persoonlijk op de hoogte hadden moeten worden gesteld, vindt dit betoog geen steun in de wet. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde, verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp bestemmingsplan.
2.3. Voorts betogen [appellanten] dat op de verbeelding is aangegeven dat voor het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-4" (hierna: sba-4) geldt. De lijn van het sba-4 gebied is op de verbeelding voor een deel ingetekend tegen de gevel van de woning van [appellanten] op het perceel [locatie]. Volgens [appellanten] is dit niet in overeenstemming met de toezegging door de raad in de nota beantwoording zienswijzen, inhoudende dat de sba-4 lijnen zouden worden aangepast, zodat de afstand van de aan- en uitbouwen tot de oostelijke perceelsgrens, te weten de grens met hun perceel [locatie], ten minste 3 meter bedraagt en er niet in de erfgrens wordt gebouwd.
2.3.1. In artikel 16.2.2., sub i, van de regels behorende bij het bestemmingsplan, is vermeld dat de afstand van een aan- en uitbouw tot de oostelijke zijdelingse perceelsgrens ter plaatse van de aanduiding "sba-4" ten minste 3 meter bedraagt.
Hiermee is raad zijn toezegging nagekomen dat de afstand van aan- en uitbouwen tot de oostelijke zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt en er niet in de erfgrens wordt gebouwd. Ook nu de lijn waarmee de begrenzing van het sba-4 gebied op de verbeelding is weergegeven grenst aan de zijgevel van het woonhuis van [appellanten], is gewaarborgd dat aan- en uitbouwen minimaal 3 meter van de zijgevel van de woning op het perceel [locatie] zullen zijn verwijderd.
2.4. Verder voeren [appellanten] aan dat in artikel 16.2.2., sub h, van de regels behorende bij het bestemmingsplan ten onrechte is verwezen naar het bepaalde in sub f van dat artikel. Sub h van voormeld artikel kan volgens [appellanten] geen uitzondering inhouden op het bepaalde in sub f, omdat sub f ziet op goot- en bouwhoogten van bijgebouwen en sub h ziet op de diepte van aan- en uitbouwen. De meest nadelige interpretatie van sub h zou kunnen zijn dat de toegestane uitzondering van zes meter ziet op goot- en bouwhoogten van bijgebouwen en niet op diepten van aan- of uitbouwen, aldus [appellanten].
2.4.1. Ingevolge artikel 16.2.2., sub f, van de planregels bedraagt de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 3 meter.
Ingevolge sub g bedraagt de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel, ten hoogste 3,5 meter.
Ingevolge sub h bedraagt de diepte van een aan- of uitbouw ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-4" in afwijking van het bepaalde in sub f ten hoogste 6 meter.
2.4.2. [appellanten] hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat de verwijzing in artikel 16.2.2., sub h, van de regels behorende bij het bestemmingsplan naar sub f van dat artikel niet correct is, en dat dit sub g moet zijn. De raad heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Er bestaat geen twijfel over de bedoeling van de raad dat het bepaalde in sub h afwijkt van het bepaalde in sub g van artikel 16.2.2. van de regels behorende bij het bestemmingsplan, aangezien zowel sub g als sub h van dat artikel ziet op de diepte van een aan- of uitbouw, terwijl sub f ziet op de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen. De verschrijving kan aldus in dit geval niet tot verwarring of rechtsonzekerheid leiden.
2.5. Ten slotte betogen [appellanten] dat een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing voor de aanduiding sba-4 voor het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 ontbreekt. De ruimtelijke onderbouwing lijkt volgens [appellanten] te zijn geënt op de geplande bebouwing zoals ingetekend op de kaarten van bijlage 7 bij het bestemmingsplan. Hierop is geen sba-4 gebied ingetekend, zodat geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden gerealiseerd die een vermindering van het woongenot opleveren. Deze bebouwingsconfiguratie wijkt echter sterk af van de bebouwingsconfiguratie op de verbeelding, waarop wel een sba-4 gebied is ingetekend. De toekomst van hun woongenot is gelet hierop volgens [appellanten] onzeker, met name voor zover het hun privacy en de schaduwwerking als gevolg van het plan betreft.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat op het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 onder het voorgaande bestemmingsplan "Centrum 1e en 3e partiële herziening" de bestemming "Eengezinshuizen in gesloten bebouwing, met bijbehorende erven" rustte. Volgens de raad zijn de mogelijkheden van bebouwing van het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 in het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan vrijwel niet gewijzigd ten opzichte van die onder het bestemmingsplan "Centrum 1e en 3e partiële herziening". Ter zitting heeft de raad in dit verband nader toegelicht dat het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven, gelijk is aan het bouwvlak in het voorheen vigerende bestemmingsplan "Centrum 1e en 3e partiële herziening".
2.5.2. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder d, e en f van de voorschriften behorende bij het bestemmingplan "Centrum 1e en 3e partiële herziening" zijn de op de kaart voor "Eengezinshuizen in gesloten bebouwing, met bijbehorende erven" aangewezen gronden bestemd voor woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen, met dien verstande, dat de breedte van ieder huis ten minste 5 meter zal bedragen, de goothoogte van ieder huis ten minste 5 meter zal en ten hoogste 6 meter mag bedragen en ten aanzien van bijgebouwen en uitbouwen op het bijbehorend erf, de bepalingen van artikel 18 van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 18, lid A I, onder 1, sub c en d, mogen op de in artikel 1, onder ee, als erf aangewezen gronden bij eengezinshuizen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat bij iedere woning bijgebouwen mogen worden opgericht waarbij de bijgebouwen dienen te worden opgericht op een afstand van ten minste 3 meter achter de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning en dat uitbreidingen van de woning aan de woning gebouwd moeten zijn.
Ingevolge artikel 18, lid A I onder 2, mag de hoogte van de bijgebouwen niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning op gronden welke zijn gelegen binnen 3,5 meter uit de achtergevel en de zijgevel van de woning en 2,7 meter op de overige delen van het erf, waarbij de hoogte ter plaatse van de perceelsgrenzen die zijn gelegen op een afstand groter dan 3,5 meter achter de achtergevel van de woning, niet meer dan 2 meter mag bedragen en van daaruit in een rechte lijn oplopend tot 2,7 meter op 1 meter afstand van de perceelsgrens.
2.5.3. Voor zover [appellanten] zich op het standpunt hebben gesteld dat ten aanzien van het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 moet worden uitgegaan van de omtrek van de bouwvlakken zoals weergegeven op de kaarten van bijlage 7 bij het bestemmingsplan, waarop bovendien geen sba-4 gebied is ingetekend, wordt overwogen dat aan deze tekeningen niet de gevolgtrekking kan worden verbonden dat daarop het ingevolge het plan maximaal mogelijke bouwvlak is opgenomen en dat de aanduiding sba-4 gebied ter plaatse niet geldt, aangezien de desbetreffende tekeningen uitsluitend zijn vervaardigd ten behoeve van akoestisch onderzoek. De bebouwingsconfiguratie en het sba-4 gebied zoals aangeduid op de verbeelding hebben als uitgangspunt te gelden.
Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat, gezien de ligging van het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 ten opzichte van het perceel [locatie], een uitbouw over de gehele breedte van het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 een goede doorgang naar het achtererf zou kunnen belemmeren en de lichtinval zou kunnen verminderen. Door het opnemen van het sba-4 gebied in het plan, dient een afstand van ten minste 3 meter tot de grens met het perceel [locatie] in acht te worden genomen, waardoor niet over de gehele breedte van het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13 een uitbouw kan worden gerealiseerd.
Voorts is in het kader van het onderzoek naar de als gevolg van het plan optredende schaduwwerking, een slagschaduwberekening uitgevoerd door Adviesbureau RBOI en is een bezonningsstudie verricht door Mulderblauw Architecten. Uit voormelde onderzoeken volgt dat de bestaande bebouwing op alle mogelijke momenten meer schaduw geeft dan de op grond van het aan de orde zijnde plan mogelijke bebouwing. De zonlichttoetreding op het perceel [locatie] zal derhalve als gevolg van het plan niet worden verminderd.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de Afdeling dat een voldoende ruimtelijke onderbouwing is gegeven voor het plandeel ten aanzien van het perceel Oude Rijnzichtweg 11-13.
[appellanten] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plan sprake is van een ernstig verlies van hun privacy.
Het in beroep aangevoerde biedt gezien het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen ernstige beperking van het woongenot van [appellanten] tot gevolg heeft.
Het betoog faalt.
2.6. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011