ECLI:NL:RVS:2011:BP7095

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010001/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Hoogezand-Sappemeer

In deze zaak heeft de Stichting Platform Berend Botje beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, dat op 23 augustus 2010 het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft vastgesteld. De Stichting verzocht de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zich verzet tegen de bestemming "Water" van het Westerdiepsterdallenkanaal. De Stichting stelt dat deze bestemming het gebruik voor recreatievaart mogelijk maakt, wat schadelijk zou zijn voor de beschermde libel Groene Glazenmaker en de plantensoort Krabbenscheer, die zich in dat gebied herstelt. De voorzitter heeft het verzoek op 7 februari 2011 ter zitting behandeld, waarbij de Stichting werd vertegenwoordigd door haar voorzitter en een advocaat, en de raad door een ambtenaar van de gemeente.

De voorzitter overweegt dat het verzoek om een andere bestemming voor het Westerdiepsterdallenkanaal te geven, te verstrekkend is, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. De voorzitter concludeert dat er geen dergelijke omstandigheden zijn aangetoond. Daarnaast is het verzoek om schorsing van het plandeel met de bestemming "Water" afgewezen, omdat het gebruik van het kanaal als vaarwater al mogelijk was op basis van een eerdere vrijstelling van het college van burgemeester en wethouders. De voorzitter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is dat rechtvaardigt dat er in afwachting van de behandeling van het beroep een voorlopige voorziening wordt getroffen. Uiteindelijk wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 28 februari 2011 door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, in aanwezigheid van ambtenaar van staat S.H. Nienhuis.

Uitspraak

201010001/2/R1.
Datum uitspraak: 28 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Platform Berend Botje, gevestigd te Kiel-Windeweer, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de Stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar de Stichting, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door mr. M.T. Hoen, advocaat te Gorredijk, en de raad, vertegenwoordigd door Y.A. Bartelds, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van Hoogezand-Sappemeer.
2.3. De Stichting komt op tegen het plandeel met de bestemming "Water" voor zover dit betrekking heeft op het Westerdiepsterdallenkanaal. De Stichting verzoekt om het opnemen van de bestemming "Reservaat". Indien dit niet mogelijk is verzoekt zij schorsing van de planregeling zodat wordt teruggevallen op de agrarische bestemming uit het voorgaande plan. De Stichting voert aan dat het plandeel ten aanzien van het Westerdiepsterdallenkanaal het gebruik voor recreatievaart ten onrechte mogelijk maakt. Zij voert hiertoe aan dat de plantensoort Krabbenscheer zich herstelt in het Westerdiepsterdallenkanaal, dat een geschikte biotoop is voor de beschermde libel Groene Glazenmaker. De habitat van deze libel zal aangetast worden indien het bestemmingsplan het gebruik voor recreatievaart ter plaatse mogelijk maakt.
2.4. Het verzoek strekt er onder meer toe dat aan het Westerdiepsterdallenkanaal een andere bestemming wordt toegekend. De voorzitter overweegt dat een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend is, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een andere bestemming zoals door de Stichting is beoogd. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken.
2.5. Voor zover het verzoek is gericht op schorsing van het bestreden plandeel overweegt de voorzitter als volgt. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 13 juli 2005 vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het aanleggen van een vaarverbinding tussen het Kieldiep en het zeilmeer Langebosch te Veendam. Bij uitspraak van 23 februari 2011 in zaaknummer
201007717/1/H1, die ziet op het verzoek van de Stichting om een gebruiksverbod in te stellen voor het Westerdiepsterdallenkanaal, heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank Groningen terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de voormelde vrijstelling er tevens toe strekt het gebruik van dat kanaal als vaarwater mogelijk te maken, zodat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd was tegen dat gebruik handhavend op te treden. Het door de Stichting gevreesde gebruik was zodoende op basis van de vrijstelling reeds mogelijk, zodat het voorliggende plan in zoverre geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Evenmin is gebleken dat de feiten en omstandigheden sedertdien in relevante mate zijn gewijzigd. Derhalve is in zoverre niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2011
466-673.