ECLI:NL:RVS:2011:BP6846

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007164/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en authenticiteit arrestatiebevel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 16 juli 2010 een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling had een afschrift van een arrestatiebevel van de Politieke Veiligheidsdienst van Syrië overgelegd, maar kon het originele document niet verkrijgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het afschrift als nieuw gebleken feit kon worden aangemerkt, maar de minister betwistte dit. De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter had miskend dat alleen documenten waarvan de authenticiteit is vastgesteld als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De vreemdeling had geen bewijs geleverd dat het afschrift authentiek was, en de minister stelde dat de vreemdeling eerder in het bezit had kunnen komen van het document. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de authenticiteit van documenten in asielprocedures en de noodzaak voor vreemdelingen om relevante bewijsstukken tijdig aan te leveren.

Uitspraak

201007164/1/V2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 16 juli 2010 in zaak nrs. 10/23156 en 10/23158 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2011, waar de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. J.E.J. ten Berg, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister klaagt in de enige grief dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de omstandigheid dat het aan de aanvraag ten grondslag gelegde arrestatiebevel geen origineel is er niet aan in de weg staat het stuk als nieuw gebleken feit aan te merken, heeft miskend dat uitsluitend een document waarvan de authenticiteit is vastgesteld een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan zijn. Een afschrift van een document kan niet worden aangemerkt als een authentiek document en dus niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, aldus de minister.
Voorts heeft de voorzieningenrechter, volgens de minister, ten onrechte overwogen dat de vreemdeling het afschrift van het arrestatiebevel niet eerder in het geding had kunnen brengen. Hij betoogt daartoe dat de door de vreemdeling gesignaleerde corruptie in Syrië in het algemeen en die waardoor hij het afschrift van het arrestatiebevel in handen heeft gekregen in het bijzonder door de voorzieningenrechter ten onrechte beschouwd zijn als rechtvaardiging voor het eerst in de onderhavige procedure inbrengen van het stuk. Uit het gegeven dat de vreemdeling eerst na het afwijzende besluit van 17 februari 2010 heeft besloten pogingen te ondernemen het afschrift van het arrestatiebevel alsnog in zijn bezit te krijgen en in het geding te brengen, kan worden afgeleid dat dit stuk in ieder geval naar zijn oordeel van belang was voor de beoordeling van zijn aanvraag. Dat hij pas naderhand tot dit inzicht is gekomen, rechtvaardigt niet dat hij het afschrift van het arrestatiebevel niet al bij de indiening van zijn eerste aanvraag heeft overgelegd. Niet is gebleken dat de vreemdeling niet al eerder in het bezit had kunnen komen van dit document, aldus de minister.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.1.3. De vreemdeling heeft eerder, op 11 februari 2010, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 17 februari 2010 is deze aanvraag afgewezen. Het besluit van 28 juni 2010 is van gelijke strekking als dat van 17 februari 2010, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.1.4. Bij de onderhavige aanvraag heeft de vreemdeling een afschrift van een arrestatiebevel van de Politieke Veiligheidsdienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Syrië gericht aan de directeur van de afdeling Veiligheidsdienst voor Strafzaken in Al Mazza, gedateerd 25 december 2009, overgelegd. Het is volgens de vreemdeling niet mogelijk om het originele document te krijgen. Hij verwijst daartoe naar het algemeen ambtsbericht inzake Syrië van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2009. Voorts was het volgens hem onmogelijk om dit document bij de eerdere aanvraag van 11 februari 2010 in te brengen, aangezien dergelijke documenten in Syrië niet worden uitgereikt. Zijn vader heeft het via smeergeld en connecties in handen gekregen, waarna het via een vriend van zijn vader vanuit Libanon aan hem is verzonden.
2.1.5. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de vreemdeling het originele arrestatiebevel niet in zijn bezit kan krijgen. De vreemdeling kon derhalve enkel een afschrift van het arrestatiebevel overleggen. Beoordeeld dient te worden of dit document als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als hiervoor onder 2.1.2. bedoeld kan worden aangemerkt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 8 oktober 2007 in zaak nr. 20070465/1 en 7 april 2010 in zaak nr. 200902935/1/V3; www.raadvanstate.nl) is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, indien de authenticiteit van de stukken waarmee de desbetreffende vreemdeling de door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen niet is vastgesteld. Aan de hand van het door de vreemdeling overgelegde afschrift kan niet worden vastgesteld of het document is opgemaakt door een daartoe bevoegde instantie. De informatie in het document wordt verder niet door enig ander concreet bewijs gestaafd. Onder deze omstandigheden is derhalve geen sprake van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als hiervoor onder 2.1.2. bedoeld. Dat de vreemdeling het originele arrestatiebevel niet in zijn bezit kan krijgen en in zoverre in bewijsnood verkeert, kan daaraan niet afdoen. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.1.6. Voorts is het ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), zoals dat gold ten tijde van de eerdere aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning (thans artikel 3.111 van het Vb 2000), aan de vreemdeling alle voor de beoordeling van zijn aanvraag mogelijk relevante gegevens te verstrekken, op basis waarvan beoordeeld kan worden of een rechtsgrond voor verlening bestaat. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden verklaard dat hij eerst nadat negatief was beslist op zijn eerste aanvraag op de hoogte is geraakt van het belang dat aan bewijsstukken wordt gehecht en dat hij toen zijn vader heeft verzocht stappen te ondernemen om bewijs te verzamelen. De vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij zijn vader dan wel een ander familielid of vriend niet eerder had kunnen vragen om zijn contacten aan te wenden om in het bezit te komen van documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Hij heeft weliswaar verklaard dat zijn vader is gearresteerd op 25 en 29 december 2009, 2 januari 2010 en op 7 of 8 januari 2010, maar hij heeft ook verklaard dat zijn vader steeds na één of twee dagen weer werd vrijgelaten, zodat niet valt in te zien dat deze arrestaties zijn vader dan wel een ander voor en tijdens zijn eerdere asielprocedure zouden hebben belet om zulke documenten te vergaren. Niet is gebleken dat het niet mogelijk zou zijn geweest het verkregen document in de eerdere procedure, die tot het in rechte onaantastbaar worden van het besluit van 17 februari 2010 heeft geleid, in te brengen, althans in die procedure van pogingen tot het verkrijgen van documenten melding te maken. Ook hierom is hetgeen de vreemdeling heeft overgelegd in het kader van de aanvraag van 22 juni 2010 geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als hiervoor bedoeld. De voorzieningenrechter heeft dit eveneens niet onderkend. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu in hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en heeft overgelegd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet en hij voorts niet heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 juni 2010, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, alsnog ongegrond worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 16 juli 2010 in zaak nr. 10/23156;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
418-563.
Verzonden: 2 maart 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser