201002959/1/R3.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna in enkelvoud: [appellant]),
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 2008 heeft de raad het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" te herzien teneinde de bouw van een kunst/cultuurhuis op een perceel nabij de Vanekerbeekweg mogelijk te maken, afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2009, verzonden op 14 juli 2009, heeft de raad het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Almelo ingekomen op 20 augustus 2009, beroep ingesteld. Bij brief van 10 september 2009 heeft [appellant] de gronden van het beroep aangevuld. De rechtbank heeft het beroep naar de Afdeling doorgezonden.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2010, waar [appellant A], bijgestaan door mr. C. Lubben en de raad, vertegenwoordigd door M.H.J. Hassink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat de planvoorschriften die gelden ten aanzien van de ingevolge het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" op het perceel van [appellant] rustende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" het door [appellant] beoogde kunst/cultuurhuis niet toestaan. In dat verband heeft [appellant] een verzoek gedaan om genoemd bestemmingsplan te herzien zodat een kunst/cultuurhuis mogelijk wordt gemaakt.
2.2. [appellant] voert in beroep aan dat de afwijzing van zijn verzoek in strijd is met het nieuwe beleid van de gemeente, waarin het opwaarderen van het buitengebied door onder andere culturele activiteiten van inwoners van de stad te stimuleren en te financieren, wordt nagestreefd. In dit verband heeft hij betoogd dat de komst van een kunst/cultuurhuis onder het in paragraaf 4.2.5 van de door de raad op 23 juni 2008 vastgestelde "Buitenkans, Gids voor het buitengebied" (hierna: de gids) geformuleerde beleid valt. Verder betoogt [appellant] dat de in de gids als beleid genoemde opsomming van uitzonderingen om nieuwbouw in het buitengebied toe te staan niet limitatief is. Daarbij voert hij aan dat het perceel van [appellant] tegen de grens van Enschede-Noord en daarmee in de stadsrandzone ligt, welk gebied als uitloopgebied voor de stad fungeert en opnieuw wordt ingericht voor recreatief gebruik. Verder heeft de commissie bezwaarschriften opgemerkt dat de ontwikkeling van de toekomstige woninglocatie 't Vaneker de mogelijke vestiging van een buitenplaats in de directe nabijheid van het perceel van [appellant] en de ontwikkeling van de forellenvisvijver van [buurman] als gevolg heeft dat het perceel in de toekomst wordt ingesloten door bebouwing en recreatieve voorzieningen. In dat verband verzoekt de commissie de raad het verzoek van [appellant] bij de vaststelling van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied" te betrekken, aldus [appellant]. Zijn situatie is verder gelijk aan die van die buurman aan wie wel medewerking is verleend. Ook in zijn geval is geen sprake van een gesloten functie van het kunst/cultuurhuis.
2.3. De raad heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het door hem gevoerde beleid, zoals neergelegd in de gids, zich verzet tegen de toewijzing van [appellant]s verzoek, omdat het niet valt onder één van de in die gids genoemde uitzonderingen op het beginsel om niet te bouwen in het buitengebied. Het door [appellant] bedoelde beleid in paragraaf 4.2.5 is daaraan ondergeschikt. Bovendien betreft het hier meer publieke functies dan waarvan bij voorliggend geval sprake is. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat het beleid ten aanzien van de stadsrandzone nog ingevuld moet worden en niet afgerond is, zodat hieraan nog niet concreet kan worden getoetst. De raad heeft geen aanleiding gezien van het ten aanzien van het buitengebied geldende beleid af te wijken, nu zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die het afwijken zouden kunnen rechtvaardigen. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel betoogt de raad dat het door [appellant] aangedragen geval niet gelijk is met dat van [appellant], aangezien dat geval wel onder één van de in het beleid genoemde uitzonderingen valt, omdat het daar nieuwbouw betreft ter vervanging van bestaande bebouwing die bovendien een publieke functie heeft.
2.4. In paragraaf 4.3.1 van de gids staat het beleid voor verstedelijking van het buitengebied. Het uitgangspunt, zoals dat de afgelopen decennia is gehanteerd, blijft geen verdere 'verstening'. Hierop zijn echter vier belangrijke uitzonderingen:
- bestaande rechten, zoals de bouwmogelijkheden binnen bestaande agrarische bouwpercelen;
- de vestiging van een nieuw landgoed met daarbij de bouw van één of meerdere gebouwen;
- rood voor groen in de stadsrand;
- nieuwe bebouwing op buitenplaatsen.
In de daarop volgende paragrafen wordt een en ander uitgewerkt.
2.5. In paragraaf 4.2.5, die ziet op de stadsrandzone, is aangegeven dat deze zone niet voldoende is ingericht voor recreatief gebruik, in verband waarmee deze stadsrand opnieuw wordt ingericht. Daarbij is als beleid aangegeven het vergroten van de gebruiksmogelijkheden, de belevingswaarde en de toegankelijkheid van de stadsrand door onder meer:
a. de aanleg van een doorlopende wandel- en fietsroute rondom de stad (…).
b. de stadsrand in te richten voor recreatief gebruik en natuur (…).
c. andere functies in de stadsrand te ontwikkelen, te bevorderen en/of toe te laten zoals:
- kunst, cultuur, landart;
- lichte vormen van horeca;
d. groene diensten voor beheer van kleine landschappelijke elementen (...).
2.6. Niet in geschil is dat de door [appellant] gewenste bebouwing niet strookt met het in paragraaf 4.3.1 neergelegde beleid. Naar het oordeel van de Afdeling kan, gelet op de zeer algemene bewoordingen van het in paragraaf 4.2.5 verwoorde beleid niet staande worden gehouden dat daarmee bedoeld is om in concrete, daarin verwoorde gevallen zonder meer af te wijken van het ten aanzien van het buitengebied gevoerde beleid. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gewenste bebouwing niet strookt met het door hem gevoerde beleid. Voorts ziet de Afdeling in het door [appellant] aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Daarbij heeft de Afdeling mede in aanmerking genomen dat de wens van de raad om de ontwikkeling van het perceel van [appellant] en de omgeving daarvan in de totale ontwikkeling te betrekken en hiervoor een algehele afweging te maken, niet onredelijk is te achten. De omstandigheid dat het perceel van [appellant] wellicht in de toekomst zal worden ingesloten met bebouwing kan niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die tot afwijken noopt.
2.7. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met het geval van [buurman] wordt overwogen dat waar de raad onweersproken heeft gesteld dat het gaat om bebouwing in ruil voor sloop, niet staande kan worden gehouden dat sprake is van op één lijn te stellen gevallen.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010