201000937/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boni-Markten B.V., gevestigd te Nijkerk,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Nijkerk,
verweerder.
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterpoort" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, Boni-Markten B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2011, waar De [appellanten sub 1], beiden in persoon, Boni-Markten B.V., vertegenwoordigd door haar [algemeen directeur], [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door ing. J. Bouwman, werkzaam bij Agra-Matic B.V., [appellant sub 4], vertegenwoordigd door ing. P.H.A. Steinmetz, en de raad, vertegenwoordigd door H. Visser MSc en C. Kortlever, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan biedt de juridisch planologische basis voor de herstructurering van de oostelijke rand van het kernwinkelgebied van Nijkerk. Het plan voorziet onder meer in de bouw van een ondergrondse parkeergarage en ongeveer 95 woningen en in de realisatie van maximaal 5775 m2 bruto vloeroppervlak voor commerciële functies. Verder worden de herontwikkeling en restauratie van een aantal beeldbepalende panden mogelijk gemaakt.
2.2. [appellanten sub 1] wonen op het perceel aan de [locatie 1]. Het plan maakt in de directe nabijheid van hun woning de bouw van nieuwe woningen en centrumvoorzieningen mogelijk.
2.3. [appellanten sub 1] stellen dat zij in hun belangen zijn geschaad, nu voorafgaand aan de vaststelling van het plan alleen met de bewonersvereniging Van Reenenpark en niet met hen is overlegd over de invulling van het plan.
De raad heeft ter zitting erkend dat het beter was geweest om voorafgaand aan de vaststelling van het plan op eenzelfde wijze met [appellanten sub 1] te overleggen als de raad heeft gedaan met de bewonersvereniging Van Reenenpark. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad door het ontbreken van dit overleg de belangen van [appellanten sub 1] onvoldoende in kaart heeft gebracht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellanten sub 1] zowel in hun reactie op het voorontwerp als in hun zienswijze hebben aangegeven dat zij zich niet kunnen vinden in nieuwbouw met een goot- en nokhoogte van 8 meter onderscheidenlijk 11 meter ten noorden van hun woning vanwege de gevolgen daarvan voor hun woon- en leefklimaat. De raad was derhalve bij de planvorming en de planvaststelling op de hoogte van hun bezwaren tegen deze ontwikkeling. Hierbij acht de Afdeling tevens van belang dat de goot- en bouwhoogten van het bouwvlak aan het Smidshof waartegen de bezwaren van [appellanten sub 1] zich in zoverre richten ten opzichte van het ontwerpplan ongewijzigd zijn vastgesteld en dat het plan voorts niet het type woningen voor deze locatie dwingend voorschrijft. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in de omstandigheid dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan niet op eenzelfde wijze met [appellanten sub 1] heeft overlegd als hij met de bewonersvereniging Van Reenenpark heeft gedaan geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.
2.4. Verder treft het betoog van [appellanten sub 1] dat de naar aanleiding van de zienswijzen voorgenomen wijzigingen ten onrechte pas bij de vaststelling kenbaar zijn gemaakt geen doel. De wijzigingen die bij de vaststelling in het plan zijn doorgevoerd zijn op de juiste manier bekend gemaakt en er bestaat geen wettelijke regeling die het gemeentebestuur verplicht om voorgenomen wijzigingen kenbaar te maken voordat een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt genomen.
2.5. Voorts voeren [appellanten sub 1] aan dat het plan ten onrechte hogere bebouwing toelaat dan het vorige plan.
In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. De raad heeft bij de afweging van de belangen in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan het gegeven dat het hier een stedelijke omgeving betreft waar andere eisen mogen worden gesteld aan bijvoorbeeld lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de afstand van de woning van [appellanten sub 1] tot de voorziene bebouwing meer dan 20 meter bedraagt en deze afstand op zichzelf niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de toegestane bouwhoogtes, het woon- en leefklimaat niet dusdanig ernstig wordt aangetast dat hieraan een overwegende betekenis had moeten worden toegekend in de belangenafweging.
2.6. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Boni-Markten B.V. doet in haar beroepschrift een verzoek aan de raad om een detailhandelstructuurvisie vast te stellen en om toe te zeggen dat naast het onderhavige plan niet meer in nieuwe uitbreidingen van supermarktverkoopvloeroppervlak zal worden voorzien in het centrum van Nijkerk. Ter zitting heeft Boni-Markten B.V. voorts aangegeven dat zij instemt met het onderhavige plan en dat zij zich niet verzet tegen de in dit plan voorziene supermarkt, maar dat zij met haar beroep slechts de urgentie van het vaststellen van een detailhandelstructuurvisie aan de raad duidelijk wil maken.
2.8. Gelet op het vorenstaande heeft Boni-Markten B.V. geen gronden aangevoerd en is het beroep derhalve niet gericht tegen een onderdeel van het vastgestelde plan. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.9. [appellant sub 3] richt zich in beroep tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum" ten westen en zuidwesten van zijn woning op het perceel [locatie 2]. Volgens [appellant sub 3] maakt het plan ten onrechte bebouwing mogelijk die dichterbij zijn perceel komt en hoger is dan de huidige bebouwing en zijn bovendien op de bebouwing twee dakkapellen gepland met de raamzijde naar zijn woning gericht. Hij stelt dat het plan tot een onevenredige aantasting van zijn woongenot leidt door aantasting van zijn privacy, uitzicht en bezonning. Hij betoogt dat de raad naar alternatieven had moeten kijken en ten onrechte verwijst naar een planschade procedure. Verder vreest [appellant sub 3] geluidsoverlast door bevoorrading met vrachtwagens op de laad- en losplaats die vlak naast zijn woning komt te liggen.
2.10. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene bebouwing weliswaar tot een aantasting van het woongenot van [appellant sub 3] kan leiden, maar dat deze aantasting, gelet op de stedelijke omgeving, niet onevenredig zal zijn.
2.11. Het plan voorziet ten westen en zuidwesten van de woning van [appellant sub 3] in de bouw van een supermarkt met daarboven appartementen. Volgens de plantoelichting wordt de supermarkt inpandig bevoorraad via de Oranjelaan.
Ingevolge de verbeelding bezien in samenhang met artikel 3, tweede lid en onder 2b, van de planregels, is ter plaatse van deze gronden de maximaal toegestane goothoogte 8 meter, onderscheidenlijk 8,5 meter en de maximale bouwhoogte 11,5 meter onderscheidenlijk 12 meter. De afstand van zijn woning tot het dichtstbijzijnde bouwvlak in het door [appellant sub 3] bestreden plandeel bedraagt ongeveer 5 meter. Het vorige plan voorzag direct ten westen van de woning van [appellant sub 3] in een vrijstaand woonhuis.
2.12. Ten aanzien van het betoog dat het plan ten onrechte bebouwing mogelijk maakt die dichterbij komt en hoger is dan de bestaande bebouwing, wordt overwogen dat in het algemeen aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 3] ten opzichte van de bouwvlakken en de afstand van die woning tot het dichtstbijzijnde bouwvlak valt niet te ontkennen dat de voorziene bebouwing zal leiden tot een aantasting van het woongenot van [appellant sub 3] als gevolg van een vermindering van uitzicht en privacy, alsmede van een verminderde inval van zonlicht. Niettemin is de Afdeling van oordeel dat, gelet op het maatschappelijke belang dat met onderhavige ontwikkeling is gemoeid, de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn betrokken bij de realisering van de in het plan voorziene bebouwing dan aan het geheel onaangetast laten van het woongenot van [appellant sub 3]. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woning van [appellant sub 3] is gelegen in een stedelijke omgeving en dat een grotere bebouwingsdichtheid in zijn algemeenheid in een stedelijke omgeving niet onaanvaardbaar wordt geacht. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat het plan ten onrechte de bouw van dakkapellen toelaat wordt overwogen dat de mogelijkheid tot het plaatsen van dakkapellen niet in een bestemmingsplan kan worden uitgesloten voor zover dit op grond van het Besluit omgevingsrecht zonder een (bouw- en/of planologische) omgevingsvergunning is toegestaan.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.12.1. Door de raad is voorts gesteld dat de laad- en losactiviteiten in verband met de supermarkt geen onaanvaardbare mate van geluidhinder zullen veroorzaken ter hoogte van de woning van [appellant sub 3]. Daartoe voert de raad aan dat de supermarkt inpandig bevoorraad wordt en dat geen geluidoverlast zal ontstaan vanwege stilstaande vrachtwagens, omdat onder meer vanwege de nabijheid van de rotonde verkeersmaatregelen getroffen zullen worden om te voorkomen dat vrachtwagens in afwachting van de mogelijkheid om te lossen in de nabijheid van deze locatie op de Oranjelaan langdurig stil gaan staan.
Nu de supermarkt inpandig bevoorraad wordt en verkeersmaatregelen getroffen worden om te voorkomen dat vrachtwagens ter plaatse langdurig stil staan, is niet aannemelijk geworden dat de laad- en losactiviteiten in zoverre een onaanvaardbare mate van geluidhinder zullen veroorzaken. Zowel [appellant sub 3] als de raad heeft voorts ter zitting aangegeven dat de Oranjelaan in de huidige situatie al een zeer drukke straat is, waar auto's, bussen, vrachtwagens en fietsers gebruik maken van dezelfde rijbaan. Evenmin is in geschil dat het aantal verkeersbewegingen van zowel langzaam- als snelverkeer ten gevolge van de plantontwikkeling met een relevant te achten mate zal toenemen. De raad heeft ter zitting aangegeven dat het voor de inpandige bevoorrading van de supermarkt noodzakelijk is dat de vrachtwagens achteruit de inpandige laad- en loslocatie indraaien. Volgens de raad volgt uit onderzoek dat, gelet op de breedte van de weg en de voorziene naar achter verspringende gevel van de bebouwing ter plaatse, vrachtwagens deze draaicirkel kunnen maken. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is echter niet gebleken dat bij dit onderzoek rekening is gehouden met medeweggebruikers en in het bijzonder met fietsers. De Afdeling is dan ook van oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan of het indraaien van vrachtwagens in de laad- en loslocatie vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid op een verantwoorde wijze mogelijk is. Voorts acht de Afdeling de enkele stelling ter zitting van de raad dat er evenmin geluidoverlast zal zijn door het indraaien van deze vrachtwagens in de laad- en loslocatie omdat, gelet op de bestaande verkeersdrukte, deze geluiden zullen opgaan in het omgevingsgeluid, onvoldoende onderbouwd.
2.13. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
2.14. [appellant sub 4] voert aan dat het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan zodanig ingrijpende wijzigingen bevat dat de raad een nieuw ontwerpplan ter inzage had moeten leggen en dat bovendien belanghebbenden die geen zienswijze hebben ingediend ten onrechte geen beroep kunnen instellen tegen de gewijzigde vaststelling.
2.15. De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Gesteld noch gebleken is dat de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de wettelijke voorbereidingsprocedure niet opnieuw dient te worden doorlopen.
Ingevolge 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Het betoog van [appellant sub 4] dat belanghebbenden door de gewijzigde vaststelling van het plan onvoldoende gelegenheid is geboden beroep in te stellen mist feitelijke grondslag, nu belanghebbenden die bezwaar hebben tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het plan zijn aangebracht, beroep kunnen instellen omdat hun redelijkerwijs niet kan worden verweten in zoverre geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren te hebben gebracht.
2.16. [appellant sub 4] richt zich voorts tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontheffing maximale bouwhoogte uitgesloten" ten westen van zijn woning op het perceel [locatie 3] en van het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontheffing maximale bouwhoogte uitgesloten" ter plaatse van de hoek van de Kleterstraat-Molenweg. Volgens hem is het plan vastgesteld in strijd met het structuurplan Nijkerk-Nijkerkerveen 2001 (hierna: structuurplan) omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het gebied. Hij is van mening dat onvoldoende afstand wordt aangehouden tot de bestaande bebouwing aan het Van Reenenpark en dat de bouw- en goothoogtes niet hoger mogen zijn dan die van de bestaande bebouwing. [appellant sub 4] vreest schaduwwerking van het gebouw dat is voorzien op de hoek van de Kleterstraat-Molenweg. Ook stelt hij dat het plan leidt tot verkeersoverlast.
2.17. De raad acht de goot- en bouwhoogte van de bestaande bebouwing niet maatgevend voor de nieuwe bebouwing. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het plan misschien tot enige aantasting van het woongenot van [appellant sub 4] kan leiden, maar dat, mede gelet op de stedelijke omgeving, deze aantasting niet onevenredig zal zijn.
2.18. In hetgeen [appellant sub 4] in beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan onvoldoende rekening houdt met de cultuurhistorische waarden in het gebied. Ter zitting is door de raad bevestigd dat het plan voorziet in het behoud van de historische panden in het plangebied. Dit is door [appellant sub 4] niet bestreden. Het betoog dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het structuurplan treft dan ook geen doel.
2.19. Ingevolge de verbeelding bezien in samenhang met artikel 3, tweede lid en onder 2b, van de planregels, bedragen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen" ten westen van de woning van [appellant sub 4] de maximaal toegestane goothoogte 7,5 meter en de maximale bouwhoogte 11 meter. De afstand van de woning van [appellant sub 4] tot het bouwvlak bedraagt ongeveer 9 meter bij de achtergevel en ongeveer 14 meter bij de voorgevel.
Ingevolge de verbeelding bezien in samenhang met artikel 6, tweede lid en onder 2e, van de planregels, bedragen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Centrum" gelegen op de hoek van de Kleterstraat-Molenweg de maximaal toegestane goothoogte 9,5 meter en de maximale bouwhoogte 14 meter. De afstand van het plandeel tot de woning van [appellant sub 4] bedraagt ongeveer 54 meter en tot zijn perceelsgrens ongeveer 25 meter.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders onder de in die bepaling opgesomde voorwaarden ontheffing verlenen van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan tien procent van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontheffing maximale bouwhoogte uitgesloten".
2.20. De voorziene nieuwbouw nabij de woning van [appellant sub 4] zal invloed hebben op het woon- en leefklimaat. Het aangevoerde geeft evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met het realiseren van de nieuwe bebouwing dan aan de belangen van [appellant sub 4] bij het ongewijzigd blijven van zijn woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ondanks het groene karakter van het Van Reenenpark het plangebied moet worden gekenmerkt als een stedelijke omgeving en dat een afstand van ten minste negen meter van het dichtstbijzijnde bouwblok tot de woning en een toegestane bouwhoogte van elf meter niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving. Anders dan waar [appellant sub 4] van uitgaat kan vanwege de aan de bestreden plandelen toegekende aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontheffing maximale bouwhoogte uitgesloten" geen ontheffing worden verleend van de maximale bouwhoogtes. Gelet op de ligging van het plandeel op de hoek van de Kleterstraat-Molenweg en nu de afstand meer dan 25 meter bedraagt tot de tuin van [appellant sub 4] heeft de raad zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de schaduwwerking van deze bebouwing op het perceel van [appellant sub 4] beperkt zal blijven. Nu voorts de directe aansluiting van de Molenweg op het Van Reenenpark vervalt en de garage van [appellant sub 4] vanaf de Molenweg bereikbaar blijft, heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat het plan rond zijn woning tot verkeersoverlast leidt.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4].
2.21. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
2.22. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellanten sub 1], Boni Markten B.V. en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boni-Markten B.V. niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nijkerk van 29 oktober 2009, kenmerk 2009-066, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 4A] en [appellante sub 4A] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Nijkerk tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,67 (zegge: zevenenveertig euro en zevenenzestig cent);
VI. gelast dat de raad van de gemeente Nijkerk aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011