ECLI:NL:RVS:2011:BP6375

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006421/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuid-Oss-2010 en de rechtsgeldigheid van de bouwvergunning

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Zuid-Oss-2010" dat op 8 april 2010 door de raad van de gemeente Oss is vastgesteld. Wethouder van Esch Ontwikkeling B.V. heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, evenals twee andere appellanten. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 januari 2011. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan niet voorziet in de juiste bestemmingen voor hun percelen, met name dat de bestemming 'wonen' niet correct is toegepast op het perceel Wethouder van Eschstraat 3. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het bestemmingsplan is aangepast aan de verleende bouwvergunning voor een appartementencomplex, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' en draagt de raad op om binnen drie maanden een herziening van het bestemmingsplan vast te stellen. Het beroep van de andere appellanten wordt ongegrond verklaard. De proceskosten worden vergoed aan Wethouder van Esch Ontwikkeling B.V. tot een bedrag van € 477,11, en het griffierecht van € 298,00 wordt eveneens vergoed.

Uitspraak

201006421/1/R3.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wethouder van Esch Ontwikkeling B.V., gevestigd te Oss,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna te noemen in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Oss,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2010, kenmerk 2010-05, heeft de raad het bestemmingsplan "Zuid-Oss-2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Wethouder van Esch Ontwikkeling bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 5 juli 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 7 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2010, waar Wethouder van Esch Ontwikkeling, vertegenwoordigd door ing. J.P.F.M. van Kuijk, [appellant sub 2], bijgestaan en vertegenwoordigd door H.J. van Brakel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.H.J.H. van den Hogen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het beroep van Wethouder van Esch Ontwikkeling
2.1. Het beroep van Wethouder van Esch Ontwikkeling heeft betrekking op het perceel Wethouder van Eschstraat 3 met de bestemming "Kantoor", voor zover het betreft het bouwvlak met de aanduiding 'wonen'.
Als eerste voert Wethouder van Esch Ontwikkeling aan dat ten onrechte niet is voorzien in het gebruik van de gronden binnen dat bouwvlak voor zowel woningen als kantoren. Daarnaast voert zij aan dat de verleende bouwvergunning voor een appartementencomplex op het perceel niet op een correcte wijze in het plan is verwerkt. In dit verband wijst zij erop dat de diepte van de in de bouwvergunning opgenomen balkons het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' zal overschrijden met meer dan 1,5 m. Verder wijst Wethouder van Esch Ontwikkeling erop dat de bouwhoogte van een deel van het in de bouwvergunning opgenomen appartementencomplex hoger is dan de in het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' opgenomen maximale toegestane bouwhoogte.
2.1.1. De raad heeft in de beantwoording van de zienswijze van Wethouder van Esch Ontwikkeling gesteld dat het plan is aangepast aan de verleende bouwvergunning voor het appartementencomplex.
2.1.2. Aan het perceel Wethouder van Eschstraat 3 is de bestemming "Kantoor" en de aanduiding 'wonen' toegekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Kantoor" aangewezen gronden bestemd voor:
a. kantoren;
b. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
2.1.3. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, volgt uit artikel 12, eerste lid, van de planregels in samenhang met de toekenning van de kantoorbestemming op de verbeelding aan het gehele perceel, dat de voor "Kantoor" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn bestemd voor zowel kantoren als woningen. Het betoog van Wethouder van Esch Ontwikkeling mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.1.4. Voorts heeft de raad ter zitting erkend dat de balkons en de bouwhoogten die in de onherroepelijke bouwvergunning voor het appartementencomplex zijn opgenomen, met het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' niet volledig zijn bestemd. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Voor zover de raad betoogt dat Wethouder van Esch Ontwikkeling niet door deze omissie wordt benadeeld omdat de delen van het appartementencomplex die niet als zodanig zijn bestemd in het plan onder het overgangsrecht vallen, wordt overwogen dat het overgangsrecht is gericht op de beëindiging van de aanwezigheid van een bouwwerk voor zover dat in strijd is met het plan en een bouwwerk op grond van het overgangsrecht slechts gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd, terwijl een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. In zoverre kan niet aan de omissie voorbij worden gegaan.
2.1.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' ter plaatse van het perceel Wethouder van Eschstraat 3 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de raad op te dragen om binnen drie maanden na verzending en met inachtneming van deze uitspraak een herziening van het voorliggende plan vast te stellen die betrekking heeft op het perceel Wethouder van Eschstraat 3.
De Afdeling wijst er op dat de voorbereiding van het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor zover dat betrekking heeft op bedoeld plandeel, niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft te geschieden. Dit betekent in dit geval dat de raad een besluit tot vaststelling kan nemen zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat het plandeel met de bestemming "Gemengd 3" ter plaatse van het perceel [locatie] ten onrechte niet langer voorziet in detailhandel. Hij stelt dat hij het perceel onder meer heeft gekocht vanwege de in het vorige plan opgenomen detailhandelfunctie van het perceel. Het behoud van de detailhandelfunctie biedt voor hem meer mogelijkheden voor verhuur en voor eigen gebruik van het perceel. [appellant sub 2] wijst erop dat in de nabijheid van het perceel wel detailhandel is toegelaten.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat detailhandel een publieks- en verkeersaantrekkende werking heeft, hetgeen in de woonwijk waarin het perceel is gesitueerd niet wenselijk is. Vestiging van detailhandel in de woonwijk is bovendien niet in lijn met de beleidsvisie die is opgesteld voor detailhandel. Deze visie gaat uit van concentratie van detailhandel in de daarvoor aangewezen concentratiegebieden en het uitsluiten van nieuwvestiging van deze functie buiten deze gebieden. De raad wijst erop dat het perceel niet in een concentratiegebied ligt. Daarnaast is het bestaande gebruik van het perceel voor sportdoeleinden als zodanig bestemd, aldus de raad.
2.2.2. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Gemengd 3" en de nadere aanduiding 'sport' toegekend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de voor "Gemengd 3" aangewezen gronden bestemd voor sport, ter plaatse van de aanduiding 'sport', kantoren, dienstverlening, maatschappelijk, wonen, bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 van de milieuzoneringslijst en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.11, van de begripsbepalingen bij het bestemmingsplan wordt in de planregels onder bedrijf/bedrijfsactiviteit verstaan: de uitoefening van opslag-, handels-, transport- en industriële en ambachtelijke bedrijven, een en ander met uitsluiting van agrarische bedrijven, detailhandel, horeca, dienstverlening, zelfstandige kantoren, maatschappelijke voorzieningen en voorzieningen op het gebied van cultuur en ontspanning.
2.2.3. In de milieuzoneringslijst is als bedrijf in de categorieën 1 en 2 detailhandel opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de bestemmingsregels moeten worden gelezen met inachtneming van de beperkingen die in de begripsbepalingen zijn opgenomen en die gelden voor het gehele plan. Dit betekent dat artikel 7 zo moet worden uitgelegd, dat, naast de overige genoemde functies, alleen de bedrijven genoemd in categorieën 1 en 2 van de milieuzoneringslijst zijn toegestaan voor zover deze bedrijven niet zijn uitgesloten in de begripsomschrijving van bedrijf in artikel 1 van de planregels. De Afdeling acht deze uitleg juist.
2.2.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Het vorige bestemmingsplan dateert uit 1966. Bij het opstellen van het onderhavige plan heeft de raad opnieuw de wenselijkheid van de in het vorige plan toegestane functies op de locaties in het plangebied bezien. Daarbij heeft de raad als uitgangspunten gehanteerd dat bestaand gebruik in beginsel als zodanig moet worden bestemd en dat het toegestane gebruik van de gronden binnen het plangebied zoveel mogelijk in overeenstemming moet worden gebracht met het geldende gemeentelijke beleid. Het gemeentelijk beleid gaat uit van het vrijwaren van gebieden met een overwegende woonfunctie van detailhandel en het clusteren van deze functie in andere gebieden.
De Afdeling acht voornoemd beleid niet onredelijk. Gelet op de ligging van het perceel van [appellant sub 2] in een woonwijk waar detailhandel op grond van het geldende beleid niet wenselijk is en gezien het bestaande gebruik van het perceel als sportschool, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een detailhandelbestemming op het perceel niet aangewezen is.
Voor zover [appellant sub 2] erop wijst dat op andere percelen in de directe omgeving van het perceel wel detailhandel in het plan is toegestaan, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat op de door [appellant sub 2] bedoelde percelen sprake is van bestaande detailhandel of van aan huis verbonden beroepen die zijn toegestaan bij een woonbestemming. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.3. De raad dient ten aanzien van Wethouder van Esch Ontwikkeling op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid Wethouder van Esch
Ontwikkeling B.V. gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oss van 8 april 2010, kenmerk 2010-05, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuid-Oss-2010" voor zover het betreft het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' ter plaatse van het perceel Wethouder van Eschstraat 3;
III. draagt de raad van de gemeente Oss op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan voor het onderdeel genoemd onder II te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Oss tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wethouder van Esch Ontwikkeling B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 477,11 (zegge: vierhonderdzevenenzeventig euro en elf cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Oss aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wethouder van Esch Ontwikkeling B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
429-618.