201003348/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Vrienden van Daams' molen, gevestigd te Vaassen, gemeente Epe,
appellante,
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Daams' Molen te Vaassen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Stichting 'Vaassens' Molen' een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door H. Koene en A. Lauckhart, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Kisjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts verschenen de Stichting 'Vaassens' Molen', vertegenwoordigd door C.W.P. Wittekoek.
2.1. De raad betwist dat de vereniging kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Hieromtrent overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.1.2. Op grond van artikel 2 van de statuten van de vereniging heeft zij tot doel het bevorderen van de instandhouding van windmolens, in het bijzonder Daams' Molen te Vaassen. De vereniging tracht het gestelde doel te bereiken door: het verlenen van materiële en financiële steun aan instellingen die ten doel hebben het herstel, de restauratie en instandhouding van windmolens, in het bijzonder Daams' Molen te Vaassen.
Gelet op de omschrijving in dit artikel strekt de statutaire doelstelling zich, anders dan de raad in verweer naar voren heeft gebracht, mede uit tot het behoud van de Daams' Molen met de huidige hoogte. Er is, gezien ook de feitelijke werkzaamheden van de vereniging, geen grond voor het oordeel dat de vereniging niet als belanghebbende in voornoemde zin kan worden aangemerkt.
2.2. Het bestemmingsplan strekt ertoe om de Daams' Molen op te hogen.
2.3. De vereniging kan zich niet verenigen met de in het plan voorziene ophoging van de Daams' Molen. Zij voert hiertoe allereerst aan dat deze molen een gemeentelijk monument is dat bescherming verdient en dat de verhoging van de molen niet past bij het cultuurhistorische karakter van de molen.
Verder betoogt de vereniging dat het plan niet financieel uitvoerbaar is, omdat een deel van de kosten van de ophoging van de molen gefinancierd moet worden door die bewoners van het centrum van Vaassen die hun woningen willen voorzien van een derde bouwlaag.
2.4. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ophoging van de Daams' Molen noodzakelijk is om de vrije windvang op de wieken te verzekeren, omdat deze als gevolg van de herstructurering van het centrum van Vaassen niet meer gegarandeerd is.
Hij acht de financiële uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
2.5. De Daams' Molen is in 1870 gebouwd en wordt sinds ongeveer 1989 gebruikt voor recreatieve doeleinden. Niet in geschil is dat deze molen is aangewezen als gemeentelijk monument. De molen zal blijkens de plantoelichting worden opgevijzeld met 4,90 meter.
In het kader van de herstructurering van het centrum van Vaassen worden de maximale bouwhoogten van gebouwen in dit centrum opgehoogd. Hiertoe heeft de raad als voorwaarde gesteld dat eerst de molen opgehoogd moet worden, waartoe het onderhavige bestemmingsplan is vastgesteld. De raad heeft naar voren gebracht dat nieuwe ontwikkelingen binnen het centrum van Vaassen mogelijk gemaakt moeten worden om aantrekkelijk te zijn voor ondernemers en bewoners.
De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen bij de ontwikkeling van het centrum van Vaassen zwaarder wegen dan het belang van de vereniging bij behoud van de huidige staat van de molen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad verschillende alternatieven van ophoging van de molen heeft onderzocht, waarna gekozen is voor de methode van het opvijzelen van de molen met 4,90 meter, waarmee volgens de raad de karakteristieke vorm en uitstraling van de molen behouden blijft. Voorts heeft de raad er terecht op gewezen dat sinds de oprichting van de molen er verscheidene wijzigingen in het karakter van de molen zijn aangebracht en dat de molenbiotoop zonder de vrije windvang verstoord kan raken. De stelling van de vereniging dat onvoldoende is aangegeven dat de voorziene ophoging van de molen past binnen het cultuurhistorische karakter van de molen, treft daarmee geen doel. Het betoog van de vereniging, dat de raad ten onrechte de belangen van het handhaven van Daams' Molen in de huidige vorm ondergeschikt heeft geacht aan de stedenbouwkundige ontwikkelingen in het dorp Vaassen, faalt.
Voor zover de vereniging heeft betoogd dat de raad niet slechts ten behoeve van de ophoging van de Daams' Molen een bestemmingsplan had mogen opstellen, overweegt de Afdeling dat, gelet op de beleidsvrijheid die de raad heeft bij het opstellen van een bestemmingsplan, de raad zich, in het licht van het hiervoor overwogene, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gewenst was een bestemmingsplan op te stellen uitsluitend gericht op de ophoging van de Daams' Molen.
2.5.1. Ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid van het plan, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat de gemeente Epe zich garant stelt voor de kosten die gepaard gaan met de voorziene ophoging van de molen. De gemeenteraad heeft hiertoe gelden gereserveerd. Het betoog van de vereniging dat het plan niet financieel uitvoerbaar is, faalt derhalve.
2.5.2. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011