ECLI:NL:RVS:2011:BP6367

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003277/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woonzorgcentrum Vita en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum Vita" dat op 22 februari 2010 door de raad van de gemeente Gilze en Rijen is vastgesteld. De appellanten, wonend te Rijen, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft besloten geen exploitatieplan vast te stellen, wat door de appellanten wordt betwist. De zaak is behandeld op 3 december 2010, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de procedure rondom de vaststelling van het bestemmingsplan correct is verlopen. De appellanten hebben bezwaren geuit over de hoogte van het nieuwe woonzorgcentrum en de schaduwwerking die dit met zich meebrengt. De raad heeft echter aangetoond dat de bouwhoogte in lijn is met het stedenbouwkundig beeld van de straat en dat de schaduwwerking niet onredelijk is. De Afdeling heeft ook de bezwaren van de appellanten over geluidsoverlast en de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan beoordeeld. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

201003277/1/R3.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rijen, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonzorgcentrum Vita" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Woonstichting Leijakkers heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2010, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A.M.M. van de Groes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonstichting Leijakkers, vertegenwoordigd door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de herontwikkeling van het woonzorgcentrum Vita aan de Regentenstraat te Rijen.
2.2. Ter zitting is de beroepsgrond dat de zienswijzennota ten onrechte niet met het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen, ingetrokken.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte naar aanleiding van de door hen ingediende inspraakreactie geen wijzigingen in het plan zijn doorgevoerd.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro geregelde procedure, kan het bezwaar dat geen wijzigingen als gevolg van de inspraakreactie in het plan zijn aangebracht, geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen.
2.4. [appellant] en anderen hebben bezwaren tegen het plan, omdat tegenover hun woningen is voorzien in een nieuw te realiseren woonzorgcentrum met een hoogte van drie tot vijf bouwlagen, hetgeen zij als hinderlijk ervaren. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat door de realisering van het plan hun woon- en leefgenot zal worden aangetast als gevolg van de schaduwwerking van het nieuwe woonzorgcentrum. Mede als gevolg van deze schaduwwerking moet voor schimmelvorming aan de binnenzijde van hun woningen worden gevreesd, aldus [appellant] en anderen.
2.4.1. De raad geeft aan dat bij de realisering van het plan expliciet is gekozen voor een differentiatie van de bouwhoogte voor het gehele gebouw, zodat de wandvorming van het gebouw niet als te grootschalig wordt ervaren. Daar in de Regentenstraat reeds enkele hoogteaccenten aanwezig zijn die passen bij het brede straatprofiel van 18,5 meter, past de differentiatie in bouwhoogte van drie tot vijf bouwlagen van het woonzorgcentrum binnen het stedenbouwkundig beeld van de straat. Ten aanzien van de schaduwwerking stelt de raad zich op het standpunt dat uit de bezonningstudie, die in het kader van de vaststelling van het plan door het architectenbureau Architecten Werkgroep is uitgevoerd, blijkt dat de vermindering van het zonlicht bij de woningen gelegen aan de Regentenstraat geen onevenredige beperkingen oplevert.
2.4.2. De woningen van [appellant] en anderen aan de Regentenstraat zijn voornamelijk met de voorgevel op het woonzorgcentrum Vita georiënteerd. In de verbeelding, bezien in samenhang met artikel 3.2.1., onder c, van de planregels, is ter plaatse van die gronden een maximale bouwhoogte variërend van 11 tot 17 meter toegestaan. Op grond van het voorheen geldend plan "Kerngebied Rijen" gold voor gebouwen binnen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" een maximale bouwhoogte van 12 meter. Daarnaast is thans op de hoek van de splitsing van de Regentenstraat met de Pastoor Gillisstraat reeds een gebouw met een bouwhoogte van 19 meter aanwezig. Gelet hierop en de omstandigheid dat de raad in stedenbouwkundig opzicht voor een differentiatie in bouwhoogten heeft gekozen, is de Afdeling van oordeel dat de afweging van de raad omtrent de differentiatie en bouwhoogte van het nieuw te realiseren woonzorgcentrum als zodanig niet onredelijk is.
2.4.3. De conclusie van de bezonningstudie is dat de woningen in de Regentenstraat tegenover het voorziene woonzorgcentrum in het voorjaar en in het najaar laat in de middag vanaf ongeveer 16.30 uur te maken krijgen met schaduwwerking op de voorgevel van de woningen. In de zomer treedt er schaduwwerking op vanaf ongeveer 18.00 uur. Uit de bezonningstudie blijkt derhalve dat ten opzichte van de huidige situatie de voorziene vervangende nieuwbouw van het woonzorgcentrum zal leiden tot een toename van schaduw op de voorgevel van de woningen van [appellant] en anderen. Gelet hierop valt niet te ontkennen dat de realisatie van het plan zal leiden tot enige aantasting van het leef- en woongenot van [appellant] en anderen. Niettemin is de Afdeling van oordeel dat, gelet op het maatschappelijk belang dat met onderhavige ontwikkeling is gemoeid, de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de herontwikkeling van het woonzorgcentrum die het plan mogelijk maakt dan aan de aantasting van het leef- en woongenot van [appellant] en anderen.
2.5. Daarnaast vrezen [appellant] en anderen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van een toename van de geluidsoverlast, daar meer verkeersbewegingen gaan plaatsvinden en door het college van burgemeester en wethouders voor de nieuwbouw in het kader van de Wet geluidhinder een hogere grenswaarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 62 dB is vastgesteld.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten opzichte van de huidige situatie de nieuwbouw van het woonzorgcentrum een zeer lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zal veroorzaken. Deze toename van 6506 motorvoertuigen naar 6705 motorvoertuigen per etmaal in 2018 is slechts een beperkte toename die geen invloed zal hebben op de geluidsbelasting van de omliggende woningen en derhalve verwaarloosbaar is. Voorts zijn extra geluidsisolerende maatregelen niet noodzakelijk voor bestaande woningen in de omgeving van het woonzorgcentrum, aldus de raad.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door de raad genoemde toename van het aantal verkeersbewegingen onjuist is noch dat deze toename zodanig is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant] en anderen niet is gegarandeerd. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen niet hebben aangevoerd dat in de huidige situatie reeds sprake is van een akoestisch onaanvaardbare situatie wat betreft wegverkeer, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zodanig beperkt is dat deze niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen van [appellant] en anderen.
2.6. [appellant] en anderen voeren aan dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is gewaarborgd. '
2.6.1. De raad brengt naar voren dat met de initiatiefnemer van het plan, te weten Woonstichting Leijakkers, een realisatieovereenkomst is afgesloten, waardoor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.
2.6.2. Wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan is in de plantoelichting vermeld dat de initiatiefnemer met de gemeente een realisatieovereenkomst en een planschadeovereenkomst heeft gesloten. Voor de gemeente zijn er, behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding van het planproces, geen kosten in de exploitatieve sfeer. Nu [appellant] en anderen niet hebben onderbouwd waarom het plan in financieel-economisch opzicht niet uitvoerbaar zou zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de financieel-economische uitvoerbaarheid te twijfelen.
Voor zover [appellant] en anderen met hun beroep hebben willen betogen dat de raad ten onrechte geen exploitatieplan heeft vastgesteld, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010, in zaak nr.
200900844/1dat het beroep van [appellant] en anderen inzake het exploitatieplan is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant] en anderen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant] en anderen geen eigenaars zijn van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan, kunnen zij evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van [appellant] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
177-679.