ECLI:NL:RVS:2011:BP6360

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006708/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouwproject in Lengel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep van appellanten tegen de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van 36 eengezinswoningen op het perceel Antoniusstraat te Lengel ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Montferland had op 18 november 2008 vrijstelling en bouwvergunning verleend aan Bouwonderneming de Veluwezoom B.V. voor dit project. Appellanten, wonend in de nabijgelegen gemeenten, maakten bezwaar tegen deze besluiten, wat leidde tot een gegrond verklaard bezwaar door het college op 28 april 2009, waarbij de vrijstelling en bouwvergunning onder aangepaste motivering in stand werden gelaten.

De rechtbank oordeelde op 2 juni 2010 dat het beroep van appellanten ongegrond was, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 januari 2011 behandeld. De appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte een beroepsgrond over de ontheffing van de Bouwverordening buiten beschouwing had gelaten en dat het college de bouwvergunning had moeten weigeren op basis van redelijke eisen van welstand.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beroepsgrond over de ontheffing niet tijdig was aangevoerd en dat de welstandscriteria door het college correct waren toegepast. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 2 maart 2011.

Uitspraak

201006708/1/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en anderen, wonend te Lengel respectievelijk
's-Heerenberg, gemeente Montferland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 juni 2010 in zaak
nr. 09/858 in het geding tussen:
[appellante] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college aan Bouwonderneming de Veluwezoom B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 36 eengezinswoningen op het perceel plaatselijk bekend Antoniusstraat te Lengel.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het door onder meer [appellante] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de verleende vrijstelling en bouwvergunning onder aanpassing van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 2 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2011, waar [appellante] en anderen, bijgestaan door mr. drs. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door L.M.M.J. Meuleman en N.T.W.M. Horstik, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting, Bouwonderneming de Veluwezoom, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van 36 eengezinswoningen tussen de Antoniusstraat en de Trambaan, binnen de bebouwde kom van Lengel en grenzend aan de bebouwde kom van 's-Heerenberg. Niet in geschil is dat het in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kernen 2007". Om verwezenlijking ervan niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. Bij besluit van 24 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Montferland het bestemmingsplan "Lengel, Trambaan" vastgesteld. Bij uitspraak van heden, in zaak nr.
201008105/1/R2, heeft de Afdeling het door [appellante] en anderen tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling van (onder meer) de 36 woningen waarop de vrijstelling betrekking heeft en is de titel voor de ruimtelijke ingreep waartegen [appellante] en anderen zich richten. Thans kan het bouwplan zonder vrijstelling worden gerealiseerd. Omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de vrijstelling kan worden aangenomen, moet gelet op het vorenstaande worden geoordeeld dat [appellante] en anderen in zoverre geen belang hebben bij een beoordeling van die uitspraak.
2.3. [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank de beroepsgrond dat het college niet in redelijkheid ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening van de gemeente Montferland (hierna: de Bouwverordening) heeft kunnen verlenen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
2.3.1. Dit betoog faalt. Vast staat dat [appellante] en anderen in hun beroepschrift slechts hebben aangevoerd dat het college bij het besluit van 28 april 2009 heeft verzuimd ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening. De rechtbank heeft daarvan terecht geoordeeld dat dat betoog feitelijke grondslag ontbeerde, omdat in dat besluit is vermeld dat het besluit van 18 november 2008 door het college in stand wordt gelaten onder toevoeging van de verlening van ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, onderdeel b, van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening ten aanzien van het realiseren van 58 parkeerplaatsen. Ter zitting bij de rechtbank hebben [appellante] en anderen voor het eerst betoogd dat het college niet in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen en het bouwplan derhalve niet aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening voldoet. Tot aan de zitting mogen nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd, tenzij sprake is van strijd met de goede procesorde. Nu [appellante] en anderen deze grond eerder konden aanvoeren en het college, door het eerst ter zitting aanvoeren van deze grond, onvoldoende in de gelegenheid was hierop adequaat te reageren, heeft de rechtbank terecht het alsnog aanvoeren van die beroepsgrond in strijd met de goede procesorde geacht.
Nu de rechtbank deze beroepsgrond terecht buiten beschouwing heeft gelaten en deze grond aldus niet tijdig voor de rechtbank is aangevoerd, het hoger beroep zich richt tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat [appellante] en anderen de beroepsgrond, dat het college niet in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen niet eerder konden aanvoeren, wordt aan een inhoudelijke beoordeling van deze in hoger beroep wederom aangevoerde grond evenmin toegekomen.
2.4. [appellante] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning had moeten weigeren, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derdebelanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering.
2.4.2. Het college heeft zijn standpunt omtrent de welstand gebaseerd op het positieve welstandsadvies van de Vereniging Het Gelders Genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land van 30 maart 2009, waarbij het bouwplan is getoetst aan de op 27 november 2008 door de raad van de gemeente Montferland vastgestelde welstandsnota.
De door [appellante] en anderen naar voren gebrachte stellingen dat de welstandscommissie zou hebben miskend dat de vrijstaande woningen tezamen een massief geheel vormen, hetgeen in strijd is met de voor het bouwplan geldende welstandscriteria, en dat de door haar vermelde bestaande rijtjeswoningen, waarop de overige woonblokken zouden aansluiten, in 's-Heerenberg liggen, maken niet dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe wordt mede in aanmerking genomen dat de welstandsnota criteria bevat die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende en [appellante] en anderen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd dat aannemelijk maakt dat het oordeel van de welstandscommissie onjuist is.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
17-552.