201005855/1/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Velp, gemeente Rheden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) van 7 mei 2010 in zaak nr. 09/1061 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rheden (hierna: het college).
Bij besluit van 23 juni 2008 heeft het college geweigerd aan [appellanten] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een achtergevel zuidzijde op het perceel [locatie] te Velp.
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 mei 2010, verzonden op op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2011, waar [appellanten] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Haja, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In 1964 is bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opslagloods op het perceel. Deze loods had een oppervlakte van 60 bij 20 m. De loods is in 1995 grotendeels gesloopt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr.
200508131/1overwogen dat het resterende bouwwerk in 1997 een oppervlak heeft van 4,5 bij 20 m (hierna: het resterende bouwwerk).
Bij besluit van 23 december 1997 is aan [appellanten] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de loods in een woning, waarbij het bebouwd oppervlak mocht worden uitgebreid tot 9 bij 20 m. Het college heeft deze bouwvergunning bij besluit van 8 december 1998 herroepen en alsnog bouwvergunning geweigerd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
2.2. Het bestaande gebouw heeft een oppervlak van 9 bij 20 m. Het bouwplan strekt tot legalisering van de zonder bouwvergunning geplaatste achtergevel aan de zuidzijde. Niet in geschil is dat het in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Velp-Noord", omdat het daarin opgenomen bouwvlak erdoor wordt overschreden.
2.3. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), voor zover thans van belang, wordt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de wet, aangemerkt, mits voldaan wordt aan drie nader genoemde kenmerken.
2.4. Voor zover [appellanten] beogen te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan geen bouwvergunning is vereist, omdat het gaat om een geval, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k van het Bblb, wordt overwogen dat de rechtbank daar terecht niet van is uitgegaan.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200607776/1), moet voor de toepasselijkheid van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb de term "van niet-ingrijpende aard" niet alleen in bouwkundige zin, maar ook in stedenbouwkundige zin worden opgevat. Bij dit laatste aspect spelen, zowel het planologisch, als het feitelijk effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft, een rol.
Als gevolg van het plaatsen van de gevel heeft, gelet op de afmetingen en de ligging ervan, het uiterlijk van het resterende bouwwerk een aanmerkelijke wijziging ondergaan. Onder deze omstandigheden, heeft het college de verandering terecht niet aangemerkt als van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb.
2.5. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het overgangsrecht niet op het bouwplan van toepassing heeft geacht. In dit verband voeren zij aan dat het college niet van een bebouwde oppervlakte van 4,5 bij 20 m mocht uitgaan, maar moest uitgaan van de bebouwing die op de peildatum van het overgangsrecht aanwezig was.
2.5.1. Zelfs indien het bouwplan zou worden beschermd door de overgangsrechtelijke bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, laat dit onverlet dat dat geen bouwvergunning vervangende titel oplevert of het opgerichte bouwwerk anderszins legaliseert (vergelijk uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005 in zaak nr.
200405056/1). De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het overgangsrecht [appellanten] niet kan baten. Ook dat betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011