ECLI:NL:RVS:2011:BP6344

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006928/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor varkenshouderij in Nistelrode en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Bernheze aan [vergunninghouder] voor het veranderen van een varkenshouderij aan de [locatie] te Nistelrode. De vergunning werd verleend op 1 juni 2010 en op 18 juni 2010 ter inzage gelegd. [appellant], wonend te Nistelrode, heeft op 19 juli 2010 beroep ingesteld tegen deze vergunning. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 januari 2011, waar zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en [vergunninghouder] aanwezig waren.

De kern van het geschil betreft de vraag of de milieuvergunning ten onrechte is verleend, omdat bouwwerken buiten het bouwblok zouden vallen en daarom planologisch niet zijn toegestaan. Het college stelde dat [appellant] deze beroepsgrond niet eerder had aangevoerd en dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Afdeling oordeelde echter dat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de weg staat aan het in beroep aanvoeren van deze grond, omdat het niet gaat om een besluitonderdeel waartegen bezwaar is gemaakt.

Daarnaast voerde [appellant] aan dat de vergunning had moeten worden geweigerd vanwege de oprichting van bouwwerken buiten het bouwblok en de vrees dat de realisatie van de quarantainestal zou leiden tot een toename van het aantal te houden dieren. De Afdeling oordeelde dat de aanvraag voor de vergunning betrekking had op het realiseren van een nieuwe quarantainestal binnen het bouwblok en dat de stelling van [appellant] over de afwijking van de aangevraagde situatie geen betekenis had voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 maart 2011.

Uitspraak

201006928/1/M2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nistelrode, gemeente Bernheze,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een varkenshouderij aan de [locatie] te Nistelrode, gemeente Bernheze. Dit besluit is op 18 juni 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Poot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door T.P.L.H. Swinkels, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant], voor zover hij aanvoert dat de milieuvergunning ten onrechte is verleend nu bouwwerken buiten het bouwblok vallen en daarom planologisch niet zijn toegestaan, niet-ontvankelijk is. Volgens het college heeft [appellant] deze beroepsgrond niet eerder aangevoerd.
2.2.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een belanghebbende slechts beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waartegen hij bezwaar heeft gemaakt, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten tegen een onderdeel geen bezwaar te hebben gemaakt.
2.2.2. De beroepsgrond heeft geen betrekking op een besluitonderdeel als hiervoor bedoeld. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht staat er dan ook niet aan in de weg dat deze grond eerst in beroep wordt aangevoerd. Anders dan het college stelt, bestaat reeds hierom geen grond het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. [appellant] voert aan dat de milieuvergunning had moeten worden geweigerd, omdat bij de inrichting behorende bouwwerken buiten het bouwblok zijn opgericht, die dus planologisch niet zijn toegestaan. Daarnaast stelt hij dat de realisatie van de quarantainestal leidt tot een bedrijfsvoering waarbij het aantal te houden dieren in de inrichting zal toenemen. Verder vreest hij dat in geval van calamiteiten de werktuigenberging als veestal wordt gebruikt.
Voorts voert hij aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften omtrent het aanbieden van kadavers niet worden nageleefd en het college zal nalaten om tot handhaving ten aanzien van de inrichting over te gaan.
2.3.1. De aanvraag op grond waarvan bij het bestreden besluit een veranderingsvergunning is verleend, ziet op het binnen het bouwblok realiseren van een nieuwe quarantainestal tussen twee bestaande stallen in. De quarantainestal wordt uitgevoerd met een koeldeksysteem. Tevens wordt de werktuigenberging vergroot. De aanvraag beoogt geen wijziging teweeg te brengen wat betreft het aantal te houden dieren.
2.3.2. Het college dient te beslissen op de aanvraag zoals die door [vergunninghouder] is ingediend. De aanvraag en de bijbehorende tekeningen zijn bepalend voor hetgeen het college vergunt. De stelling van [appellant], die erop neerkomt dat de aangevraagde situatie niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie, maakt niet dat niet van de aangevraagde situatie moet worden uitgegaan. Reeds daarom komt aan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over afwijking van de aangevraagde situatie geen betekenis toe.
Voorts geldt dat voor zover [appellant] vreest dat de vergunning niet zal worden nageleefd en de stelling dat [vergunninghouder] de vergunningvoorschriften omtrent het aanbieden van kadavers reeds niet naleeft, dit een aspect van handhaving betreft dat geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Ook hieraan komt bij de beoordeling van het bestreden besluit geen betekenis toe.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
375-691.