201005791/1/H3.
Datum uitspraak: 2 maart 2011.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam Hotel De Waag en Brasserie De Eerste Rang (hierna: De Waag),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 7 mei 2010 in zaken nrs. 10/655 en 10/656 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel, thans: het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college [appellant] een vergunning (hierna: Dhw-vergunning) verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf in De Waag.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.O.L. Luttmer, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door H.J. Jansen, werkzaam bij de gemeente Wûnseradiel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Drank- en Horecawet (hierna: de Dhw) wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder:
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
Ingevolge artikel 3 is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is een vergunning vereist voor iedere inrichting.
Ingevolge het tweede lid wordt geen vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf of slijtersbedrijf anders dan in een inrichting.
Ingevolge het derde lid wordt, indien een terras onderdeel is van een inrichting, die onderdeel uitmaakt van een winkel, slechts een vergunning ten aanzien van het terras verleend, indien dit onmiddellijk aansluit aan een horecalokaliteit. Voor de overige terrassen wordt slechts vergunning verleend, indien zij in de onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit zijn gelegen.
Ingevolge artikel 11 geldt een krachtens artikel 3 verleende vergunning ten aanzien van het verstrekken van alcoholhoudende drank niet voor andere gedeelten van de openbare weg dan die, waar het verstrekken door burgemeester en wethouders uitdrukkelijk is toegestaan.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, wordt een vergunning verleend indien geen der in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, worden in een vergunning de situering en de oppervlakten van de horeca- of slijtlokaliteiten en terrassen vermeld.
Ingevolge artikel 2.3.1.2a, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Wûnseradiel (hierna: de Apv) is het verboden een terras te exploiteren zonder vergunning (hierna: terrasvergunning) van de burgemeester.
Ingevolge het derde lid beslist, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, de burgemeester in geval een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Ingevolge het vierde lid kan de burgemeester de in het derde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen weigeren:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsnotitie terrassen mogen terrassen uitsluitend zijn gesitueerd in de onmiddellijke omgeving van het horecabedrijf, aansluitend aan de voorgevel van het pand en niet daarbuiten. Het is verboden gebruik te maken van de rijbaan. Bijzondere omstandigheden kunnen reden geven (tijdelijk) van deze beleidsregel af te wijken. De mogelijkheid een achterliggend of naastliggend terras te plaatsen is afhankelijk van de bestemming van de grond. Ook wordt beoordeeld in hoeverre dit terras de woon- en leefsituatie in de omgeving beïnvloedt.
2.2. [appellant] heeft een Dhw-vergunning aangevraagd voor De Waag, met daarbij een terras met een oppervlakte van 46 m².
In de Dhw-vergunning is onder meer vermeld dat deze geldt voor een terras aan de voorkant van de inrichting met een oppervlakte van 41 m², zoals is aangeduid op een bij de vergunning gevoegde tekening.
In het besluit op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in de Dhw-vergunning terecht een oppervlakte van 41 m² is opgenomen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat aan [appellant] geen toestemming is gegeven om de openbare weg voor de naast De Waag gelegen steeg en voor het naastgelegen pand te gebruiken als terras. De terrasvergunning die is verleend aan [vorige eigenaar] van De Waag, had betrekking op een oppervlakte van 41 m² voor de voorgevel van De Waag. Verder is een terras voor de steeg en voor het naastgelegen pand volgens het college in strijd met beleidsregel 1 van de Beleidsnotitie terrassen. Volgens het college doet hier niet aan af dat [vorige eigenaar] wel een terras mocht exploiteren voor de steeg en voor het naastgelegen pand, omdat [appellant] aan de daartoe opgestelde overeenkomst geen rechten kan ontlenen. Voorts heeft het college in aanmerking genomen dat zich ten aanzien van [vorige eigenaar] een overgangssituatie voordeed, aangezien hij reeds jaren voor het inwerkingtreden van de Beleidsnotitie terrassen een terras exploiteerde dat zich ook voor de steeg en voor het naastgelegen pand bevond. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de weg onbelemmerd toegankelijk dient te zijn en dat de steeg bereikbaar dient te zijn voor hulpdiensten.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in de Dhw-vergunning terecht voor het terras een oppervlakte van 41 m² heeft opgenomen en dat het college terecht op de bij de vergunning behorende tekening het terras heeft gesitueerd voor het pand waarin De Waag is gevestigd. Hij voert aan dat de voorzieningenrechter een verklaring van de burgemeester ten onrechte kwalificeert als overeenkomst. Verder voert hij aan dat het college in dit geval zou moeten afwijken van beleidsregel 1 van de Beleidsnotitie terrassen en hem ook zou moeten toestaan een terras te hebben op een gedeelte van de weg dat is gelegen voor de steeg en het naastgelegen pand. Het is nooit gebleken dat het gebruik van dit gedeelte een gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, aldus [appellant]. Verder voert hij aan dat [vorige eigenaar] op hetzelfde gedeelte wel een terras mocht exploiteren en dat in de daartoe opgestelde verklaring is vermeld dat dit geen afbreuk doet aan de uitgangspunten van de beleidsnotitie. Nu de situatie ter plaatse niet is gewijzigd, heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom nu niet kan worden afgeweken van de Beleidsnotitie terrassen, aldus [appellant].
2.4. Bij besluit van 4 februari 2008 heeft de burgemeester aan [vorige eigenaar] op grond van de Apv een vergunning verleend voor de exploitatie van een terras met een oppervlakte van 41 m², gesitueerd aan de voorzijde van De Waag. Ingevolge voorschrift 11 van deze vergunning heeft deze een zakelijk karakter, hetgeen inhoudt dat zij overdraagbaar is.
Op onderscheidenlijk 27 maart 2008 en 11 april 2008 hebben [vorige eigenaar] en [exploitant] van het naast De Waag gelegen Café Romano, een door de burgemeester van Wûnsteradiel opgestelde verklaring ondertekend. In deze verklaring staat de burgemeester toe dat [vorige eigenaar], naast het in de vergunning opgenomen gedeelte, een gedeelte van de weg dat is gelegen voor Café Romano als terras gebruikt. In de voorwaarden die in deze verklaring zijn opgenomen, is verwezen naar de voorwaarden die in een brief van 13 maart 2008 van de gemachtigde van [exploitant] zijn vastgelegd. In die brief is onder meer de volgende voorwaarde opgenomen:
"[exploitant] maakt geen bezwaar tegen het gebruik van het onderhavige terrasdeel door hotel-restaurant De Waag en verbindt dit non-bezwaar aan de persoon [vorige eigenaar] - die de desbetreffende horeca-onderneming op het adres Markt 13 te Makkum en onder de naam De Waag doet uitoefenen - in dier voege dat het non-bezwaar van [exploitant] - althans instemming - komt te vervallen, indien [vorige eigenaar] - althans rechtsopvolgers onder algemene titel - zijn onderneming doet beëindigen, dan wel de eigendomsrechten van de onroerende zaak - staande en gelegen te Makkum aan de Markt 11 en al dan niet onder algemene titel - dan wel de daarin uitgeoefende onderneming geheel of gedeeltelijk doet vervreemden, althans anderszins doet overdragen op een zodanige wijze dat de zeggenschap van [vorige eigenaar] in de onderneming wordt gewijzigd."
2.5. Het betoog dat de voorzieningenrechter voormelde verklaring van de burgemeester ten onrechte kwalificeert als overeenkomst tussen [vorige eigenaar] en [exploitant] kan niet tot het daarmee beoogde doel leiden, aangezien niet is gebleken dat de voorzieningenrechter daarmee een onjuiste duiding heeft gegeven aan de inhoud van deze verklaring.
2.6. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, beoogt beleidsregel 1 van de Beleidsnotitie terrassen onaanvaardbare gevolgen van terrassen voor de bruikbaarheid en het doelmatig beheer en onderhoud van de weg te voorkomen. Anders dan waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan, heeft deze beleidsregel geen betrekking op de bevoegdheid tot het verlenen van vergunningen op grond van artikel 3 van de Dhw, maar ziet deze op het verlenen van terrasvergunningen op grond van de Apv. Na toetsing aan deze beleidsregel dient in een terrasvergunning de grootte en de situering van een terras te worden vastgelegd. Daarmee bepaalt de terrasvergunning welke ruimte mag worden ingenomen met een terras. Gelet hierop heeft het college bij de verlening van de Dhw-vergunning, voor zover het de oppervlakte en de situering van het terras betreft, mogen aansluiten bij hetgeen daaromtrent in de terrasvergunning is vermeld.
2.7. Niet in geschil is dat voormelde verklaring van de burgemeester, door de verwijzing naar de in rechtsoverweging 2.4 geciteerde voorwaarde, persoonsgebonden is en dat [appellant] daarom aan deze verklaring niet het recht kan ontlenen om het daarin vermelde gedeelte van de weg als terras te exploiteren. Dat de huidige situatie ter plaatse gelijk is aan de situatie ten tijde van het opstellen van de verklaring en dat [exploitant] geen bezwaar heeft tegen een terras voor de steeg en voor zijn café, zijn geen omstandigheden op grond waarvan ten behoeve van [appellant] eenzelfde verklaring zou moeten worden opgesteld. Derhalve beschikt [appellant] voor de exploitatie van een terras slechts over de voormelde vergunning voor een terras van 41 m² aan de voorzijde van De Waag.
Voor zover het in de aanvraag van [appellant] vermelde terras deze oppervlakte van 41 m² overschrijdt, mocht het college het aanmerken als een niet bij de lokaliteit waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend behorend terras. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college in de Dhw-vergunning en op de bijbehorende tekening terecht een terras met een oppervlakte van 41 m², gesitueerd aan de voorzijde van De Waag, heeft opgenomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.