201005924/1/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1] en een aantal anderen (hierna: [appellanten sub 1]),
2. [appellanten sub 2],
3. [appellant sub 3],
allen wonend te Echt, gemeente Echt-Susteren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) van 12 mei 2010 in zaak nr. 09/914 e.a. in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college).
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college [vergunninghoudster] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het uitbreiden van een parkeerterrein met ongeveer 60 parkeerplaatsen en vrijstelling en bouwvergunning voor het gedeeltelijk veranderen van een overdekte buitenruimte op het perceel [locatie] te Echt (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 12 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door onder meer appellanten daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2010, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2010, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben de gronden aangevuld bij brief van 13 juli 2010, [appellanten sub 2] hebben dit gedaan bij brief van 19 juli 2010, [appellant sub 3] heeft dat gedaan bij brief van 20 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2011, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.A.J. Jansen en mr. R.M.M. Engelen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorst is daar [vergunninghoudster], bijgestaan door mr. H.J.J.M. van der Bruggen, advocaat te Roermond, gehoord.
2.1. [vergunninghoudster] verhuurt het perceel met opstal aan een ondernemer, die daar een supermarkt exploiteert. Het bouwplan strekt ertoe dat de overdekte, op de winkel aansluitende, buitenruimte met een oppervlakte van 364 m2 van wanden wordt voorzien, waarna deze zal worden gebruikt als magazijn ten behoeve van de supermarkt.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijk ordening (hierna: WRO), zoals die luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen, onder welke omstandigheden vooraf hun verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied, aldus die bepaling.
2.3. Op de gronden, waarop de overdekte buitenruimte is gelegen, geldt het bestemmingsplan "Berkelaarsweg". Ingevolge dit plan rust op deze gronden de bestemming "Winkels met bijbehorende erven".
Ingevolge artikel 12A, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor winkels met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, open terreinen en parkeerterreinen, met dien verstande dat het bebouwde oppervlak van een bebouwingsvlak niet meer mag bedragen dan door het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage binnen de bestemming is aangegeven.
Op het gedeelte, waar de parkeerplaats is voorzien, is gedeeltelijk het bestemmingsplan "Berkelaarsweg" van toepassing en voor het overige het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen Echt I".
Op een deel van de gronden waarop het bestemmingsplan "Berkelaarsweg" geldt rust ingevolge dat bestemmingsplan de bestemming "Eengezinshuizen, bungalows met bijbehorende erven".
Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen.
Op een ander deel van die gronden rust ingevolge dat bestemmingsplan de bestemming "Voor- of zijtuin, open erf".
Ingevolge artikel 19, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor tuin met de daarbij naar hun aard behorende andere bouwwerken en mogen er geen gebouwen worden opgericht.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken zodanig te gebruiken, dat zij in feite aan de in het plan gegeven bestemming worden onttrokken.
Op de gronden, waar de rest van de parkeerplaats is voorzien, is het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen Echt I" van toepassing, ingevolge waarvan op deze gronden de bestemming "Bebouwing met rooilijn en bebouwingsklasse" rust.
Ingevolge artikel 8 van de bij dat bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de oprichting van woningen.
Ingevolge artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden de in het plan begrepen onbebouwde gronden en bouwwerken, nadat de bestemming is gerealiseerd, zodanig te gebruiken, dat zij in feite aan de in het plan gegeven bestemming worden onttrokken.
2.4. Ingevolge artikel 2.5.30, derde lid, van de op 1 november 2007 vastgestelde bouwverordening (hierna: de bouwverordening), moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer, aldus de bepaling.
2.5. Ter plaatse van de overdekte buitenruimte geldt een maximaal bebouwingspercentage van 80. Na realisering van het bouwplan zal 100 procent van het bebouwingsvlak bebouwd zijn. Aldus is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Om realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend.
De uitbreiding van het parkeerterrein met 60 parkeerplaatsen tot in totaal 84 is in strijd met de planvoorschriften. Om die uitbreiding niettemin mogelijk te kunnen maken heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend van de van toepassing zijnde bestemmingsplannen. Omdat deze geen parkeernormen bevatten, heeft het daarbij toepassing gegeven aan voormeld artikel 2.5.30 van de bouwverordening. Ter bepaling van de parkeerbehoefte heeft het de Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004 (hierna: ASVV 2004) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) als uitgangspunt genomen.
2.6. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte een watertoets ontbreekt is ter zitting ingetrokken.
2.7. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college mocht oordelen dat door realisering van het bouwplan de winkelbestemming niet zodanig wordt uitgebreid, dat de grens van deze bestemming wordt overschreden, heeft miskend dat alle met de supermarkt samenhangende functies, waaronder parkeren, binnen deze bestemming dienen te worden gerealiseerd.
2.7.1. Het bouwplan is voorzien op gronden met de bestemming "Winkels met bijbehorende erven". De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat ingevolge het bestemmingsplan binnen deze bestemming voorzieningen, waaronder parkeerplaatsen, ten behoeve van die bestemming zijn toegestaan, niet met zich brengt dat het zich verzet tegen de realisering van een magazijn ten behoeve van de supermarkt. Voor zover het bebouwde oppervlak in het bestemmingsplan aan een maximum is gebonden, is in verband hiermee vrijstelling van het plan verleend. Dit geldt evenzeer, voor zover de uitbreiding van parkeervoorzieningen niet binnen de voormelde bestemming, maar op gronden met bestemmingen die zich tegen gebruik daarvoor verzetten, zijn voorzien.
2.7.2. Voor zover [appellanten sub 1] beogen te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college door realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft bewilligd in uitbreiding van de verkoopruimte van de supermarkt, wordt overwogen dat het op grond van de stukken, waaronder de aanvraag om bouwvergunning met bijbehorende bouwtekeningen, mocht aannemen dat de van wanden voorziene ruimte niet als vervanging van magazijnruimte in de supermarkt zal dienen, maar als uitbreiding van de opslagruimte, zodat het verkoopvloeroppervlak niet wordt vergroot. Het betoog faalt.
2.8. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 1] dat het college, door vrijstelling van de bestemmingsplannen te verlenen, in strijd heeft gehandeld met het in opdracht van de gemeente door BRO Adviseurs in ruimtelijke ordening en milieu opgestelde rapport van 18 juli 2003 "Optimalisering dagelijkse verzorgingsstructuur naar functie en ruimte", wordt overwogen dat het bouwplan niet voorziet in de vestiging van een nieuwe, dan wel uitbreiding van een bestaande supermarkt en de aanwezigheid op het perceel van een supermarkt niet strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het betoog faalt reeds om die reden.
2.9. Voorts betogen [appellanten sub 1] en [appellant sub 3] dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door vrijstelling voor een uitbreiding van het parkeerterrein met 60 parkeerplaatsen tot 84 te verlenen, in strijd heeft gehandeld met artikel 2.5.30 van de bouwverordening, omdat de voorziene parkeerruimte overbemeten is. Volgens hen moest worden volstaan met 57 parkeerplaatsen, hetgeen overeenkomt met 3,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (hierna: bvo), zoals door het CROW wordt aanbevolen voor de categorie "Wijk-, buurt- en dorpscentra, supermarkt. Volgens hen is het college ten onrechte uitgegaan van het bij die categorie behorende maximum van 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, op grond waarvan het aantal benodigde parkeerplaatsen 76 bedraagt. Het heeft dit aantal vervolgens ten onrechte vermeerderd met 8, aldus [appellanten sub 1] en [appellant sub 3].
2.9.1. Volgens de aanbevelingen van het CROW bedraagt het benodigde aantal parkeerplaatsen voor een supermarkt in matig stedelijk tot zeer sterk stedelijk gebied, als waarom het hier gaat, minimaal 2,5 en maximaal 4 per 100 m2 bvo. De supermarkt heeft 1.900 m2 aan bvo, waardoor het minimum aantal benodigde parkeerplaatsen volgens deze aanbevelingen 48 bedraagt en het maximum 76. Omdat zich in de bestaande situatie 24 parkeerplaatsen op het perceel bevinden, is, om aan de parkeernorm te voldoen, uitbreiding van de parkeervoorziening noodzakelijk. Nu het om een drukbezochte supermarkt gaat, die, naar het college onweersproken heeft gesteld, het goedkopere marktsegment bedient, mocht het bij het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de maximale norm van 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo als uitgangspunt nemen en de op basis hiervan benodigde 76 parkeerplaatsen vermeerderen met 8. Ter zitting heeft het in dit verband nog toegelicht dat bedoeld is dat ook de werknemers op het eigen terrein kunnen parkeren en dat uit een eerder door de onderneming uitgevoerde zogeheten parkeerscan een parkeerbehoefte van meer dan 100 parkeerplaatsen naar voren kwam.
Onder deze omstandigheden heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een aantal van 84 parkeerplaatsen niet overbemeten mogen achten. Het betoog faalt.
2.10. [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college er bij de belangenafweging in het kader van de te verlenen vrijstellingen onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat hun woon- en leefklimaat door het realiseren van het bouwplan en het aanleggen van de parkeerplaats onevenredig zal worden aangetast. Zij voeren hiertoe aan dat ten gevolge van de uitbreiding van de supermarkt de verkeersbewegingen en de bedrijvigheid op het perceel onevenredig zullen toenemen, waardoor zij geluid- en lichthinder zullen ondervinden en hun privacy onevenredig zal worden aangetast.
2.10.1. Zoals hiervoor onder 2.7.2. overwogen, wordt de verkoopvloeroppervlakte van de supermarkt met de realisering van het bouwplan en de aanleg van het parkeerterrein niet uitgebreid. Het college heeft daarom aan mogen nemen dat de verkeersbewegingen en de bedrijvigheid als gevolg van het verlenen van de vrijstellingen en de bouwvergunning niet zullen toenemen. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat door de aanleg van de extra parkeerplaatsen, waardoor bezoekers van de supermarkt op het eigen terrein kunnen parkeren, de hoeveelheid zoekverkeer op de openbare weg en de parkeerdruk op de omgeving van het perceel zullen afnemen, leveranciers het perceel minder vaak hoeven te bezoeken, nu ter plaatse meer magazijnruimte aanwezig zal zijn, de verkeersveiligheid wordt vergroot en de overlast voor de omwonenden van het perceel wordt beperkt. De rechtbank heeft in het aangevoerde dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich bij het verlenen van de vrijstellingen en de bouwvergunning niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hun woon- en leefklimaat niet onevenredig zal worden aangetast. Het betoog faalt.
2.11. [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet het aanleggen van groenvoorzieningen als voorschrift aan de verleende vrijstelling heeft verbonden.
2.11.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college aannemelijk gemaakt dat het erop zal toezien dat de overeenkomst die de gemeente met vergunninghoudster ten aanzien van de groenvoorzieningen heeft gesloten wordt nagekomen, maar bestaat geen grond voor het oordeel dat het zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad, wanneer geen aanleg van de groenvoorzieningen zou plaatsvinden. Het betoog faalt.
2.12. Het betoog van [appellanten sub 2] dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hun beroepsgrond dat de luchtkwaliteit als gevolg van de toename van de verkeersbewegingen zal verslechteren faalt ook. De rechtbank is hierop ingegaan en [appellanten sub 2] hebben in hoger beroep niet aangevoerd, waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Hetzelfde geldt voor het betoog dat de afstand tussen het parkeerterrein en de tuin van de [appellant sub 2 A] kleiner is dan tien meter, waardoor volgens hen niet wordt voldaan aan de eisen die daaraan worden gesteld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
2.13. [appellanten sub 1] hebben hun betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het te realiseren bouwwerk niet aan redelijke eisen van welstand voldoet niet nader toegelicht. Het betoog dat zij heeft miskend dat de parkeerplaats niet aan redelijke eisen van welstand voldoet faalt, nu voor de realisering ervan geen bouwvergunning is vereist en geen toetsing aan eisen van welstand hoeft te worden uitgevoerd.
2.14. [appellanten sub 1] betogen ook dat de rechtbank heeft miskend dat de supermarkt en de parkeerplaats niet passen in de omgeving waar deze zijn gelegen en een nabijgelegen industriegebied daarvoor een geschiktere locatie zou zijn.
2.14.1. Het college diende te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hiervan is niet gebleken. Daarbij is mede van belang dat het bestemmingsplan ter plaatse gebruik van de grond ten behoeve van een supermarkt toestaat. Het betoog faalt.
2.15. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011