ECLI:NL:RVS:2011:BP5933

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012526/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van vreemdeling in het kader van mogelijke mensenhandel

In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling die mogelijk slachtoffer is van mensenhandel. De Raad van State oordeelt dat, hoewel de vreemdeling voorafgaand aan haar inbewaringstelling verklaringen heeft afgelegd die wijzen op mogelijke mensenhandel, dit niet leidt tot de conclusie dat de minister gehouden was haar inbewaringstelling achterwege te laten. De vreemdeling behoort niet tot de categorieën vreemdelingen die recht hebben op bedenktijd, zoals genoemd in de Vreemdelingencirculaire 2000. De vreemdeling is niet aangetroffen bij een controle gerelateerd aan mensenhandel en heeft zich niet uit eigen beweging bij de politie gemeld. De Raad van State stelt vast dat de vreemdeling sinds 2006 in Nederland verblijft en in 2008 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Tijdens haar asielprocedure heeft zij geen bewijs geleverd dat zij onder druk van mensenhandelaars stond of dat zij niet uit vrije wil naar Nederland is gekomen. De enkele mededeling van de vreemdeling dat zij aangifte wilde doen van mensenhandel, doet de rechtsgrond voor haar bewaring niet vervallen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep van de vreemdeling ongegrond heeft verklaard.

Uitspraak

201012526/1/V3.
Datum uitspraak: 22 februari 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 20 december 2010 in zaak nr. 10/41793 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling zich in de bedenktijdfase bedoeld in paragraaf B9/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) bevindt en deswege de grond aan de bewaring is komen te ontvallen. Deze fase vangt pas aan nadat de vreemdeling in verband met mogelijke mensensmokkel (de Afdeling leest: mensenhandel) is gehoord en nadat is vastgesteld dat zij in aanmerking komt voor de B9-procedure. De vreemdeling heeft te kennen gegeven dat zij in dit kader op 21 december 2010 door de Vreemdelingendienst wordt gehoord. Dat reeds nu sprake is van een aangifte van de vreemdeling is overigens niet gebleken. Nu nog niet is vastgesteld dat de B9-procedure op de vreemdeling van toepassing is, bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de bewaring dient te worden opgeheven, aldus de rechtbank.
In de eerste grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, slechts de vraag heeft beantwoord of op grond van de B9-regeling de grondslag aan de bewaring is komen te ontvallen, terwijl de vreemdeling primair had betoogd dat de minister op grond van de B9-regeling had moeten afzien van de bewaring en in plaats daarvan de vreemdeling had moeten wijzen op de mogelijkheid aangifte te doen van mensenhandel. Het had de minister voorafgaand aan de inbewaringstelling duidelijk moeten zijn dat de vreemdeling slachtoffer was van mensenhandel en de minister was dan ook gehouden de vreemdeling conform zijn eigen beleid niet in bewaring te stellen. De rechtbank heeft een beroepsgrond onbesproken gelaten en de vraag is of sprake is van een zodanig motiveringsgebrek dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De vreemdeling is in haar belangen geschaad. Zij verblijft in vreemdelingenbewaring, terwijl moet worden vastgesteld of zij in aanmerking komt voor de B9-regeling. Hoewel zij bij monde van haar gemachtigde meermalen te kennen heeft gegeven aangifte te willen doen, bestaat daartoe voor haar geen effectief middel, omdat haar vrijheid haar is ontnomen, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Voor zover de vreemdeling heeft geklaagd dat de rechtbank niet is ingegaan op haar betoog dat zij in het geheel niet in bewaring had mogen worden gesteld, is haar klacht terecht voorgedragen. De rechtbank heeft slechts beoordeeld of de grondslag achteraf bezien aan de maatregel van bewaring is komen te ontvallen. De grief kan, gelet op de overwegingen 2.1.4. en 2.1.6., echter niet tot het daarmee beoogde doel leiden.
2.1.2. Ingevolge artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr), voor zover thans van belang, wordt als schuldig aan mensenhandel met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
[…]
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt; […]
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
[…]
9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
Ingevolge het tweede lid omvat uitbuiting ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
Volgens paragraaf B9/1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, omvat het begrip mensenhandel de volgende elementen:
- iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;
- iedere gedraging die gericht is op seksuele uitbuiting tegen betaling; en
- een van de overige in artikel 273f van het WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.
Volgens paragraaf B9/3.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, dient de politie de vreemdeling reeds bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek ter zake mensenhandel. De vreemdeling kan onverwijld aangifte doen. Voor bepaalde categorieën vreemdelingen staat tevens de bedenktijdfase open.
Volgens paragraaf B9/3.2 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt de bedenktijd gegeven, omdat slachtoffers van mensenhandel vaak pas na wat langere tijd hun ervaringen kunnen uiten. De bedenktijd staat alleen open voor de volgende categorieën vreemdelingen:
- vreemdelingen die worden aangetroffen bij een controle verband houdende met mensenhandel;
- vreemdelingen die in Nederland in een situatie als bedoeld in artikel 273f van het WvSr werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie;
- vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f van het WvSr, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en in Nederland zijn aangetroffen, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel;
- vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de Koninklijke Marechaussee, zo nodig in overleg met het Openbaar Ministerie, bepaalt of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden.
2.1.3. Op 2 december 2010 is de vreemdeling aangehouden op verdenking van diefstal. Tijdens de voorgeleiding aan de hulpofficier van Justitie heeft zij verklaard naar Nederland te zijn gelokt. Na haar invrijheidstelling is zij overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden en, buiten aanwezigheid van haar gemachtigde, verhoord. Tijdens dit verhoor heeft zij verklaard dat zij naar Nederland is gesmokkeld door de zogenoemde 'slangenkoppen'. Op de vraag waarom zij naar Nederland is gekomen heeft zij geantwoord dat zij een beter leven wilde en haar pleegouders financieel wilde helpen en dat zij daarom naar Nederland was gekomen om te werken. Zij verklaarde voorts nog niet terug te willen keren naar China, maar te willen werken om de schuld van haar pleegouders af te lossen. Als ze terug zou gaan zonder geld, zouden haar pleegouders worden gedood, aldus de vreemdeling.
Op 3 december 2010 is de vreemdeling, voorafgaand aan haar inbewaringstelling en wederom in afwezigheid van haar gemachtigde, gehoord. Tijdens dit gehoor heeft zij verklaard dat een 'slangenkop' haar tegen betaling heeft geholpen naar Nederland te komen. Het eigenlijke reisdoel was Spanje, maar daarvoor had de vreemdeling onvoldoende geld. Volgens de vreemdeling blijft de 'slangenkop' geld vragen aan haar pleegouders en vraagt hij telkens om meer als zij hem tegenkomen. Voorts heeft de vreemdeling gesteld dat zij steeds op een ander adres verbleef en wilde zij de naam van haar werkgever niet noemen. Vervolgens is de vreemdeling in bewaring gesteld.
Kort na haar inbewaringstelling is de vreemdeling opnieuw gehoord. Tijdens dat gehoor heeft zij, voor zover thans van belang, verklaard dat zij is benaderd door de 'slangenkop' die haar adviseerde 8000 euro te betalen, zodat zij geholpen kon worden. Haar moeder zou geld hebben geleend bij de 'slangenkop' en hem 8000 euro hebben betaald. De 'slangenkop' wilde helpen met de reis naar Rusland, Oekraïne en vervolgens Europa, aldus de vreemdeling. Zij heeft twee namen genoemd en verklaard illegaal als au pair te werken bij een apotheker tegen contante betaling van 700 euro per maand.
2.1.4. Voor zover moet worden geoordeeld dat de door de vreemdeling voorafgaand aan haar inbewaringstelling afgelegde verklaringen aanwijzingen bevatten dat zij mogelijk slachtoffer is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het WvSr en de politie haar had moeten wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte, leidt dat, gelet op de volgende omstandigheden, niet tot het oordeel dat de minister gehouden was haar inbewaringstelling achterwege te laten.
De vreemdeling behoort niet tot een van de in paragraaf B9/3.2 genoemde categorieën vreemdelingen voor wie een bedenktijd openstaat en aan wie, bij gebruikmaking van de bedenktijd, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder k, van de Vw 2000 toekomt. De vreemdeling is niet aangetroffen bij een controle verband houdende met mensenhandel en is evenmin de toegang geweigerd aan de grens. Hoewel zij naar eigen zeggen in Nederland werkzaam is geweest, heeft zij zich niet uit eigen beweging bij de politie gemeld.
Voorts blijkt uit de door de minister bij zijn verweerschrift gevoegde asielgehoren dat de vreemdeling, naar eigen zeggen, reeds sinds 2006 in Nederland verblijft en zich eind maart 2008 in Ter Apel heeft gemeld om een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. Hoewel de vreemdeling ter onderbouwing van haar aanvraag uitgebreid heeft verklaard over de rol van de 'slangenkoppen' bij haar vertrek uit China, heeft zij destijds niets naar voren gebracht waaruit bleek dat zij anders dan uit vrije wil naar Nederland was gekomen en heeft zij evenmin op enige wijze laten blijken dat zij in Nederland door mensenhandelaars werd uitgebuit dan wel onder druk gezet. Ten aanzien van haar pleegouders heeft zij destijds verklaard dat deze beiden waren overleden. Tevens heeft zij verklaard dat zij voor haar reis naar Nederland geen geld had geleend, maar gestolen. De vreemdeling heeft gesteld noch gestaafd dat zij tijdens haar asielprocedure zodanig onder druk van mensenhandelaars stond dat van haar niet mocht worden verwacht dat zij, onafhankelijk van een door mensenhandelaars ingeprent relaas, overeenkomstig de werkelijkheid zou verklaren.
De grief faalt in zoverre.
2.1.5. Op de dag van de inbewaringstelling heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij de Vreemdelingenpolitie gemeld dat de vreemdeling aangifte wilde doen van mensenhandel. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde verklaard dat de vreemdeling op 21 december 2010 zou worden gehoord over haar aangifte. Uit het verweerschrift van de minister in hoger beroep blijkt dat dit gehoor is uitgesteld tot 5 januari 2011.
2.1.6. Volgens paragraaf B9/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, stelt de politie het vermoedelijke slachtoffer op het moment dat deze daartoe de wens te kennen geeft in de gelegenheid aangifte te doen. Voor zover de vreemdeling heeft beoogd te betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Vreemdelingenpolitie de vreemdeling meteen in de gelegenheid had moeten stellen aangifte van mensenhandel te doen op het moment dat haar gemachtigde op 3 december 2010 te kennen had gegeven dat de vreemdeling dat wilde, is haar klacht dan ook terecht voorgedragen.
De grief kan echter ook in dit opzicht niet tot het daarmee beoogde doel leiden. De enkele mededeling dat de vreemdeling aangifte wilde doen, doet op zichzelf niet de rechtsgrond aan de bewaring ontvallen. Volgens paragraaf B9/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt een aangifte ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, zodat inbewaringstelling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet in beginsel nog mogelijk is. Eerst nadat de IND de aanvraag heeft ingewilligd, heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en komt de grondslag aan de bewaring te ontvallen. Nu de vreemdeling nog geen aangifte heeft gedaan, kan op een eventueel daaruit voortvloeiend verblijfsrecht in deze procedure niet worden vooruitgelopen.
Voor zover de vreemdeling tevens heeft beoogd te betogen dat de minister de duur van de bewaring niet zo beperkt mogelijk heeft gehouden door haar niet in de gelegenheid te stellen aangifte van mensenhandel te doen, faalt dit betoog reeds omdat de vreemdeling geen grieven heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank dat niet kan worden gesteld dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling wordt gewerkt.
De grief faalt in zoverre eveneens.
2.2. Hetgeen in de tweede grief is aangevoerd kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011 in zaak nr. 201011149/1/V3 (www.raadvanstate.nl), geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Laar, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Laar
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2011
551.
Verzonden: 22 februari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser