In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 februari 2011 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had de Afdeling verzocht om herziening van de uitspraak van 28 juli 2010, waarin de rechtbank Middelburg werd bevestigd en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland van 8 september 2009 werd vernietigd. De verzoeker stelde dat er nieuwe ontwikkelingen waren en dat de Afdeling het dossier niet goed had bestudeerd, wat leidde tot onjuistheden in de eerdere uitspraak.
De Afdeling heeft het verzoek behandeld op 27 januari 2011, waarbij de verzoeker en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. De Afdeling overwoog dat, volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, herziening alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de eerdere uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de verzoeker en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Afdeling concludeerde dat de argumenten van de verzoeker niet voldeden aan deze eisen.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek tot herziening afgewezen, met de overweging dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot herziening over te gaan. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.