201005646/1/H2.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Goes,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 april 2010 in zaak nr. 09/201 in het geding tussen:
Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2007 (lees: 9 mei 2008) heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Goese Schans BV (hierna: Goese Schans) kapvergunningen verleend voor het kappen van onderscheidenlijk 229 bomen aan het Goese Diep te Goes en 119 bomen aan de Houtkade te Goes.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college beslist op het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar.
Bij afzonderlijk besluit van 17 maart 2009 heeft het college de kapvergunningen ingetrokken.
Bij uitspraak van 29 april 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat ziet op de bomen aan de Houtkade. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 17 maart 2009 voor zover dat ziet op de bomen aan het Goese Diep vernietigd en het bezwaar in zoverre ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 7 juli 2010.
[appellant sub 2] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, mr. M. Koole en L. van de Swaluw, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ir. E.J.F. de Boer, werkzaam bij Bureau Waardenburg, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Hoegen Dijkhof, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Goese Schans, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda.
2.1. Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2008 heeft het college aan Goese Schans kapvergunningen verleend voor het kappen van 229 bomen aan het Goese Diep te Goes onderscheidenlijk voor het kappen van 119 bomen aan de Houtkade te Goes. [appellant sub 2] heeft daartegen op 21 mei 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 december 2008 heeft het college een lijst met de gemeentelijke waardevolle en monumentale bomen (hierna ook: het Bomenboek) vastgesteld.
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft de raad van de gemeente de Algemene Plaatselijke Verordening Goes 2009 (hierna: de APV 2009) vastgesteld.
Naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van Goese Schans van 19 februari 2009 heeft het college bij besluit van 17 maart 2009 beide kapvergunningen met ingang van 19 februari 2009 ingetrokken.
Bij het besluit op bezwaar van 17 maart 2009 heeft het college het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang hierbij.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant sub 2] als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is aan te merken wat betreft de kapvergunning voor de bomen aan het Goese Diep.
[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij belanghebbende is wat de kapvergunning betreft voor de bomen aan de Houtkade.
2.2.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2010 in zaak nr.
200906817/1/H2) dient een appellant om belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als een dergelijke belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dat anders liggen.
2.2.2. Voor zover het college betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door te oordelen dat [appellant sub 2] ontvankelijk is in zijn beroep voor zover dat ziet op de bomen aan het Goese Diep, wordt overwogen dat een bestuursrechter ambtshalve oordeelt of het beroep ontvankelijk is.
Ten aanzien van deze bomen is niet betwist dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de bomen meer dan 100 meter bedraagt. Voorts is niet betwist dat [appellant sub 2] enig zicht had op een deel van deze bomen. Nu het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid bomen met een hoogte van 15 meter en deze bomen op een wal van 8 meter hoog stonden, is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant sub 2] vanuit zijn woning zicht had op deze bomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant sub 2] ten aanzien van de bomen aan het Goese Diep kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het betoog van het college faalt.
2.2.3. Vaststaat dat [appellant sub 2] niet in de nabijheid van de bomen aan de Houtkade woont. Ter zitting is aan de hand van de getoonde situatiekaarten voldoende aannemelijk geworden dat wegens het ontbreken van voldoende zicht, gelet op de afstand en plaatsing van de bomen, [appellant sub 2] wat deze bomen betreft niet wordt geraakt in een belang dat rechtstreeks bij de verlening van de kapvergunning is betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. In verband hiermee maakt het feit dat de bomen aan de Houtkade en de bomen aan het Goese Diep binnen hetzelfde gebied staan, hem daarom niet tot belanghebbende bij de kapvergunning voor de bomen aan de Houtkade. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant sub 2] ten aanzien van deze bomen niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dit betoog van [appellant sub 2] faalt. Aan hetgeen voor het overige is aangevoerd ten aanzien van de bomen aan de Houtkade wordt dan ook niet toegekomen.
2.3. Voorts betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat het terecht de Algemeen Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: de APV 2008) heeft toegepast.
2.3.1. Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van de APV 2009 treedt deze in werking op de dag na die waarop zij bekend is gemaakt. Nu de APV 2009 is gepubliceerd op 18 februari 2009, is zij in werking getreden op 19 februari 2009. Het in de APV 2009 opgenomen overgangsrecht voorziet niet in een regeling dat bezwaarschriften ingediend voor de inwerkingtreding van de APV 2009 en waarop nog niet is beslist, onder de APV 2008 vallen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de APV 2009 de geldende regelgeving was ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar. Dit betoog van het college faalt.
2.4. Het college voert verder aan dat de rechtbank het beroep van [appellant sub 2] ten onrechte mede heeft geacht een beroep in te houden tegen het besluit tot vaststelling van het Bomenboek. Het college betoogt hierbij dat artikel 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb ten onrechte zijn toegepast.
[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen de vaststelling van de APV 2009.
2.4.1. Gelet op artikel 6:18, eerste lid, en artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, wordt allereerst overwogen dat het beroep van [appellant sub 2] wordt geacht mede een beroep in te houden tegen het intrekkingsbesluit van 17 maart 2009. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de vaststelling van de APV 2009 gelet op artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen onderwerp is van dit geding. Dit betoog van [appellant sub 2] faalt.
Het Bomenboek bevat de definitieve lijst van waardevolle en monumentale bomen in de gemeente Goes. In dit Bomenboek wordt het in artikel 4.3.2, eerste lid, van de APV 2009 neergelegde kapverbod nader naar object geconcretiseerd. Aannemende dat de vaststelling van het Bomenboek een besluit betreft waartegen bezwaar en beroep mogelijk is, heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit tot vaststelling van het Bomenboek geen besluit is als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Het Bomenboek voorziet samen met de APV 2009 weliswaar in het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen om kapvergunning maar wijzigt het besluit over de kapvergunning op zichzelf niet. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte het beroep van [appellant sub 2] tegen de kapvergunning opgevat als mede een beroep in te houden tegen de vaststelling van het Bomenboek. Dit betoog van het college slaagt.
2.5. Voorts betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant sub 2] geen belang had bij zijn bezwaar en dat zijn bezwaar in het besluit van 17 maart 2009 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens het college konden de bomen ingevolge de APV 2009 zonder kapvergunning worden gekapt en waren deze inmiddels ook gekapt.
2.5.1. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de APV 2009 is het verboden zonder vergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld in het Waardevolle- en Monumentale bomenboek van de gemeente Goes en in de voorlopige lijst van de particuliere bomen.
Gelet hierop en nu de bomen aan het Goese Diep niet in het Bomenboek of in genoemde lijst zijn opgenomen, was voor het kappen van deze bomen ten tijde van het besluit op bezwaar van 17 maart 2009 geen vergunning vereist.
Op 20 februari 2009 zijn de bomen gekapt. Nu voor het kappen van deze bomen geen vergunningplicht gold, is de in artikel 4.3.6 van de APV 2009 opgenomen herplantplicht niet van toepassing. Ook anderszins vloeit uit de APV 2009 geen plicht tot herplanting voort voor de bomen aan het Goese Diep.
De rechtbank heeft het voorgaande ten onrechte niet onderkend. Dit betoog van het college slaagt.
2.6. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond en het hoger beroep van het college gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover deze ziet op de bomen aan de Houtkade te Goes en voor het overige te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit op bezwaar van 17 maart 2009 en het intrekkingsbesluit van 17 maart 2009 voor zover dit ziet op de bomen aan het Goese Diep alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 april 2010 in zaak nr. 09/201 voor zover deze ziet op de bomen aan de Houtkade te Goes;
III. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goes gegrond;
IV. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 april 2010 in zaak nr. 09/201 voor het overige;
V. verklaart het in die zaak ingestelde beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit op bezwaar van 17 maart 2009 en het intrekkingsbesluit van 17 maart 2009 voor zover dit ziet op de bomen aan het Goese Diep te Goes ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011