ECLI:NL:RVS:2011:BP5444

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006010/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van het Hillegoms Verkeers- en Vervoersplan

Op 12 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Hillegom het Hillegoms Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) vastgesteld. Tegen deze vaststelling hebben [appellant A] en anderen bezwaar gemaakt, maar de raad heeft dit bezwaar op 10 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 12 mei 2010 het beroep van [appellant A] en anderen tegen dit besluit ongegrond verklaard en het beroep tegen de vaststelling van het HVVP van 10 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 23 februari 2011 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant A] en anderen tegen het besluit op bezwaar van 10 september 2009 ongegrond had verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het HVVP geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant A] en anderen tegen het besluit van 10 september 2009 niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat het door [appellant A] en anderen betaalde griffierecht wordt terugbetaald.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige besluitvorming door de gemeente en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de ontvankelijkheid van beroepen. De Raad van State bevestigde dat het HVVP een indicatief plan is en niet gericht op rechtsgevolg, waardoor het niet onder de reikwijdte van de Awb valt. Dit heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van burgers in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201006010/1/H3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A],
[appellant B],
[appellant C],
[appellant D], allen wonend te [woonplaats], (hierna: [appellant A] en anderen),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 mei 2010 in zaken nrs. 09/8690 en 09/7162 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
de raad van de gemeente Hillegom.
1. Procesverloop
Op 12 maart 2009 heeft de raad besloten het Hillegoms Verkeers- en Vervoersplan (hierna: het HVVP) vast te stellen.
Bij besluit van 10 september 2009 heeft de raad het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Op 10 september 2009 heeft de raad de vaststelling van 12 maart 2009 ingetrokken en besloten het HVVP opnieuw vast te stellen.
Bij uitspraak van 12 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant A] en anderen tegen het besluit op bezwaar van 10 september 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen de vaststelling van 10 september 2009 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2011, waar [appellant B] en [appellant D], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.C. Leemans, advocaat te Haarlem en ing. M.A. Heemstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8 van de Planwet verkeer en vervoer (hierna: Planwet) dragen de gemeenteraad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders zorg voor het zichtbaar voeren van een samenhangend en uitvoeringsgericht verkeers- en vervoersbeleid, dat richting geeft aan de door de raad en het college te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. De gemeenteraad onderscheidenlijk het college neemt hierbij de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan en van het provinciale verkeers- en vervoerplan in acht en houdt rekening met het beleid van naburige gemeenten.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, is op de voorbereiding van het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Het hoger beroep voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit op bezwaar van 10 september 2009
2.2. Bij besluit op bezwaar van 10 september 2009 heeft de raad het door [appellant A] en anderen gemaakte bezwaar tegen de vaststelling van het HVVP door de raad op 12 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft hiertoe overwogen dat het HVVP een indicatief plan is en niet op rechtsgevolg is gericht.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het HVVP, noch de vaststelling ervan een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het bezwaar gericht tegen de vaststelling van 12 maart 2009 daarom terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 10 september 2009 ongegrond verklaard.
2.4. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
Na de vaststelling van 12 maart 2009 heeft de raad het HVVP opnieuw ter inzage gelegd van 25 mei tot en met 6 juli 2009. Hetgeen [appellant A] en anderen in het bezwaar gericht tegen de vaststelling van 12 maart 2009 hebben aangevoerd, is als zienswijze meegenomen in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van het HVVP. Op 10 september 2009 heeft de raad het HVVP vervolgens opnieuw vastgesteld onder intrekking van de vaststelling van het HVVP van 12 maart 2009. Tegen de vaststelling van het HVVP van 10 september 2009 hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat [appellant A] en anderen, nu de vaststelling van 12 maart 2009, waartegen de bezwaren van [appellant A] en anderen waren gericht is ingetrokken, die bezwaren als zienswijze in de verdere besluitvorming zijn betrokken en tegen de hernieuwde vaststelling van het HVVP tijdig beroep is ingesteld, geen belang resteert bij de inhoudelijke beoordeling van het tegen het besluit op bezwaar van 10 september 2009 ingestelde beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant A] en anderen gericht tegen het besluit op bezwaar van 10 september 2009 ongegrond heeft verklaard. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Het hoger beroep voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van het HVVP van 10 september 2009
2.6. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen de vaststelling van het HVVP van 10 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard omdat het HVVP, noch de vaststelling ervan een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.7. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het HVVP niet is gericht op rechtsgevolg en hiermee geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het HVVP is niet voorbereid overeenkomstig de bepalingen neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerp is niet ter kennis gebracht van de meest belanghebbende bestuursorganen, zoals buurgemeenten en de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. Volgens [appellant A] en anderen is de rechtbank er voorts aan voorbij gegaan dat de vaststelling van het HVVP een handeling is in de zin van artikel 3:1, tweede lid, van de Awb en dat de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb op de totstandkoming van het HVVP van toepassing zijn. [appellant A] en anderen betogen dat met name op het punt van leefbaarheid in strijd met deze bepalingen niet de nodige kennis is vergaard omtrent de relevante feiten en dat de belangen niet zorgvuldig zijn afgewogen. Hiertoe hebben [appellant A] en anderen een tweetal rapporten en een publicatie overgelegd.
2.7.1. Volgens de raad is het HVVP een plan in de zin van artikel 8 van de Planwet. Het HVVP bestaat uit drie onderdelen, namelijk de kwantitatieve kaders voor verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid, de knelpunten in de huidige en toekomstige situatie en de oplossingsrichtingen. Met de vaststelling van het HVVP geeft hij het college van burgemeester en wethouders van Hillegom opdracht de geprioriteerde oplossingsrichtingen uit te voeren, waartoe het college een Uitvoeringsprogramma zal opstellen. Hiermee is het HVVP een indicatief plan dat kaders schept ten behoeve van en richting geeft aan het nog te realiseren Uitvoeringsprogramma, aldus de raad.
De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling in zaak nr.
200700226/1geoordeeld dat het HVVP niet is gericht op rechtsgevolg en dat het daarmee geen besluit is of besluiten bevat in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De vaststelling van het HVVP door de raad van 10 september 2009 is evenmin een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat het HVVP de visie van de raad over verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid en kaders, knelpunten, oplossingsrichtingen en prioritering van oplossingsrichtingen, derhalve voornemens van de raad om de geconstateerde knelpunten op te lossen, bevat. Het uitvoeren van deze voornemens vergt, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en de raad ter zitting bij de Afdeling heeft bevestigd, nadere concrete besluitvorming waarbij het HVVP, dat een plan is in de zin van artikel 8 van de Planwet, richtinggevend is. Het betoog van [appellant A] en anderen dat het HVVP niet overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3.4 van de Awb is vastgesteld, ziet op de totstandkoming van het HVVP en leidt, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel dat het hiermee is gericht op rechtsgevolg. Dat het HVVP een handeling is in de zin van artikel 3:1, tweede lid, van de Awb en dat de raad daarom de nodige kennis omtrent de relevante feiten had moeten vergaren, belangen had moeten afwegen en dat het besluit met de nodige zorgvuldigheid tot stand had moeten komen, betekent evenmin dat het HVVP om die reden op rechtsgevolg is gericht en het daarmee een besluit is of besluiten bevat in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Het betoog van [appellant A] en anderen faalt.
2.8. Nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vaststelling van het HVVP van 10 september 2009 geen besluit is, stond ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb geen beroep bij de bestuursrechter open. De rechtbank was daarom onbevoegd van het door [appellant A] en anderen ingestelde beroep kennis te nemen. Zij heeft derhalve geen ontvankelijkheidsoordeel kunnen geven.
2.9. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep gericht tegen de vaststelling van de raad van 10 september 2009 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het beroep kennis te nemen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.11. Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 52, vijfde lid - het door [appellant A] en anderen in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 mei 2010 in zaken nrs. 09/8690 en 09/7162;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gericht tegen het besluit van 10 september 2009 met nr. BW-09-00475 niet-ontvankelijk;
IV. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep gericht tegen de vaststelling van 10 september 2009 met nr. BW-09-00535 kennis te nemen;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011
581.